Ik was eind januari acht dagen in Zuid-Afrika. Met tien collega’s gingen we op reis om meer te leren over het bouwen van gemeenschappen in wijken. En om meer te leren over Theorie U, een veranderkundige theorie die niet uitgaat van het oplossen van problemen, maar van het diep luisteren en kijken naar dilemma’s vanuit alle mogelijke gezichtspunten.
Deze dubbele leeropdracht bleek een gouden combinatie: om daadwerkelijk soort van een beetje te snappen waarom de ene gemeenschap wel, en de andere niet verbindt en versterkt, is het nodig om steeds weer opnieuw jezelf af te vragen wat je nu eigenlijk ziet. Om alle perspectieven langs te gaan, te betrekken. En om ook jezelf hier niet in te vergeten: ‘turning the lens upon yourself’, zo noemen ze dat in Theorie U. Wat doet dit met mij? Maar ook: wat doe ik hier?
Dat laatste gevoel was voor mij heel sterk in het vliegtuig op weg naar Kaapstad. Een vliegreis van elf uur, voor een training met collega’s. Mijn vliegschaamte was groot, ik kon de reis aan mezelf niet verantwoorden. Als ik eerlijk was – en tegen mezelf moet ik soms eerlijk zijn – ging ik vooral omdat de rest ging, en ik niet te principieel wilde zijn. Maar diep van binnen wist ik dat dit decadentie was, dit reizen. Ik voelde me een beetje als Catootje uit de Jan, Jans en de kinderen strip van vroeger: ‘Ik wil best vegeti- vegetoe- vegetariër zijn, maar niet tijdens het eten!’
En toen kwam ik aan in Kaapstad. En langzaamaan brokkelden al mijn zekerheden af. Over mijn reis. Over het land waar ik op bezoek was. Over de groep waarmee ik op reis was. En vooral die over mezelf. De lens terugdraaien naar mijzelf, acht dagen lang, in een omgeving die schreeuwt en schuurt en barst en bonkt. Ik heb het gedaan en ik heb het overleefd, maar de persoon terug in het vliegtuig naar huis is wezenlijk veranderd ten opzichte van degene die acht dagen eerder heen vloog.
Hoe kan dat zo? Goede vraag, ik zou er zelf ook wel antwoord op willen. Nee, serieus eigenlijk, het is ongelofelijk lastig om mijn vinger te leggen op deze reis, deze ervaringen. De vraag: ‘Hoe was het in Zuid-Afrika’ is iedere keer weer genoeg om mijn tong volledig in de knoop te maken. Wat moet ik zeggen? Hoe krijg ik ook maar een minuscuul stukje van deze ervaring overgedragen.
Het begint met zinnen, met oneliners die ik gehoord heb, die me geraakt hebben en die ik meedraag in mijn hart nu:
– There’s layers.
– Yes… and (No… and).
– Not knowing creates space.
– If you know better, you’ve got to act better.
– You’ve got to be willing to do the work.
– Holding the space.
– I am a bending Firestarter.
Het afbrokkelen begint op maandagochtend, als we een ‘oncomfortabel gesprek’ hebben als start van onze leerreis. We praten met Tumi en Julia, een zwarte en een witte vrouw die acht jaar geleden een dialoogkring gestart zijn met vrouwen van verschillende afkomst.
In het gesprek gaat het over racisme en seksisme. Over structureel racisme, over onzichtbare discriminatie. Hoe mensen leven in dit land, dat dertig jaar na het formeel afschaffen van de Apartheid nog altijd volledig gesegregeerd is. We praten over hoe het is om zwart te zijn – “zelfs als mensen je vragen naar je verhaal, moet je nog oppassen wat je zegt. Als je het te eerlijk verwoordt, dan schrikken de witte mensen te erg en dat kunnen ze vaak niet aan.” Over hoe het is om wit te zijn – “Laatst was ik in een winkel met een vriendin, en een winkelmedewerker (zwart) kwam mij vragen of ik veilig was. Ik snapte het eerst niet, maar dat vroeg hij omdat mijn vriendin (zwart) naast me stond. Ik schrok zo enorm. Ik kon niets terugzeggen.” Het gesprek gaat razendsnel de diepte in en legt bloot wat er in ieder van ons zit: het monster van de vooroordelen, van de geschiedenis, van racisme. Niemand is neutraal. Op een gegeven moment verzucht een collega (wij zijn alle tien wit): “maar wat moet ik dan doen? Hoe doe ik dit goed?”. Er blijkt geen antwoord te zijn, anders dan dat er kracht zit in het zoeken (een combinatie van ‘niet weten creëert ruimte’ en ‘je moet bereid zijn om het werk te verzetten).
Het oncomfortabele gesprek neem ik – en nemen we allemaal – mee de rest van de week in. Het maakt patronen zichtbaar die zo ver onder het oppervlak zitten, dat we ze normaal als vanzelfsprekend aannemen. Rolpatronen tussen mannen en vrouwen, tussen ouderen en jongeren. Patronen in de groep, in de omgeving waar we ons in begeven, in de maatschappij. Waarom zijn deze er eigenlijk? Wat betekent het dat we deze patronen niet bevragen? Het gaat bij mij deze week natuurlijk erg over het racisme dat ik zie, over de totale segregatie die ik tegenkom. Over de kansenongelijkheid die zo groot is, dat ik er moedeloos van wordt (72% van de zwarte jeugd is werkeloos, om maar een statistiek te noemen). Maar het gaat ook over mijn eigen patronen (daar is die lens weer). Over het vrouw zijn dat in mij zit, over de patronen die daarbij horen. Welk deel van mijn gedrag, mijn karakter, is echt ‘van mij’? En welk deel is gevormd door deze patronen? Ben ik echt zo altijd bezig met het groepsproces omdat dit gewoon in mij zit? Of omdat ik in mijn leven als vrouw steeds meer bevraagd ben op het blij maken van anderen? Waar zit ik zelf, als ik echt kijk, luister en voel? Is mijn onzekerheid over mijn vakbekwaamheid iets van mij, of mede een gevolg van jarenlang zakelijk toch een beetje betwijfeld worden? En wat zegt het over mij, dat ik dit soort gedachten zelfs hier in dit persoonlijke blog niet durf op te schrijven? Waar komt dat taboe vandaan om te benoemen dat ik als vrouw – als alle andere onderdelen gelijk zijn – altijd minder waard ben (ook voor mezelf) dan een man? Durf ook ik mijn ervaringen, mijn waarheid, niet keihard op te schrijven omdat ik bang ben dat de ander het niet aan kan?
Het was een week waarin we samen veel beleefd en gezien hebben. Vele verschillende mensen hebben ons meegenomen hun wereld in. Hun initiatief laten zien om hun wereld een beetje beter te maken. Mensen die ik allemaal ook meedraag in mijn hart nu. Ik voed me met hun optimisme, hun realisme. Hun vastberadenheid om door te zetten, ook al zijn de problemen schier onoplosbaar. Hun eerlijkheid naar elkaar en naar zichzelf. Hun bereidheid om iedere dag weer nieuwsgierig te zijn, uit te gaan van hun eigen niet-weten. En vooral van hun ijzeren wil om ‘wakker’ te blijven in een omgeving die oneerlijkheid uitschreeuwt. Blijven zien, blijven ervaren, ondanks dat je niet in staat bent om de oneerlijkheid om je heen aan te pakken en op te lossen.
Ik wil hun wakkerheid, hun vastberadenheid. Ik wil niet terug de veilige cocon in van de onzichtbare patronen. Ik wil blijven zien en voelen wie IK ben, waar mijn kern zit. En ik wil de ruimte voelen en nemen om vanuit deze kern te leven. Dat betekent dat het soms oncomfortabel is. Want mijn ruimte nemen, betekent opschrijven dat veel van de klemmende patronen die ik zelf voel, te maken hebben met mijn zes vinkjes en het enorme privilege dat hiermee gepaard gaat. De enorme oneerlijkheid die er is, waar ik en mijn kinderen gebruik van maken. Die ik niet los wil laten, want dat is een nare werkelijkheid die ik over mijzelf geleerd heb en probeer niet te vergeten. Ik wil het werk wel doen, maar tegelijkertijd geef ik wel mijn zoon de mogelijkheid om een dure examentraining te volgen als hij erg onzeker is over wiskunde. Ik weet dat het oneerlijk is, maar kan niet op zo’n moment kiezen voor het verminderen van het privilege dat ik – geheel toevallig door geboorte en geluk – heb verkregen.
Aan de andere kant – en minstens net zo oncomfortabel – is de waarheid dat ik dat zevende vinkje mis. En dat dit mijn leven veel meer gevormd heeft dan ik fijn vind om toe te geven. Dat me extra hard opstellen, doorvechten en mijn emoties vooral niet laten zien, niet meer was dan het mezelf persen in een harnas dat me niet past. Dat echte gelijkheid tussen mannen en vrouwen iets heel anders is – misschien wel – dan vrouwen in driedelige pakken in topfuncties. Dat het veelkleuriger is, dat er lagen zijn. Laagjes lagen. Dat het er voor mij vooral om gaat om mijzelf te vinden en te kunnen zijn. En daarmee dus ook er om gaat dat ik iedere dag weer het werk moet doen om de mensen die ik tegen kom ook de ruimte te geven om zichzelf te zijn. Wellicht is dat wel wat er voor mij zit achter zaken als kansengelijkheid: steeds meer ruimte maken waarin mensen gezien worden op basis van hun individuele eigenschappen en gedrag. Dat is lastig, omdat de patronen, vooroordelen en stereotypen diep in onze hersenen, gedrag en maatschappij verweven zijn. Maar: ‘if you know better, you’ve got to act better’. En ik zie de patronen nu een beetje beter dan voor mijn reis. Het is aan mij om ze te doorbreken. Dat is het werk wat ik wil doen.