laagjes van lagen

Ik was eind januari acht dagen in Zuid-Afrika. Met tien collega’s gingen we op reis om meer te leren over het bouwen van gemeenschappen in wijken. En om meer te leren over Theorie U, een veranderkundige theorie die niet uitgaat van het oplossen van problemen, maar van het diep luisteren en kijken naar dilemma’s vanuit alle mogelijke gezichtspunten.

Deze dubbele leeropdracht bleek een gouden combinatie: om daadwerkelijk soort van een beetje te snappen waarom de ene gemeenschap wel, en de andere niet verbindt en versterkt, is het nodig om steeds weer opnieuw jezelf af te vragen wat je nu eigenlijk ziet. Om alle perspectieven langs te gaan, te betrekken. En om ook jezelf hier niet in te vergeten: ‘turning the lens upon yourself’, zo noemen ze dat in Theorie U. Wat doet dit met mij? Maar ook: wat doe ik hier?

Dat laatste gevoel was voor mij heel sterk in het vliegtuig op weg naar Kaapstad. Een vliegreis van elf uur, voor een training met collega’s. Mijn vliegschaamte was groot, ik kon de reis aan mezelf niet verantwoorden. Als ik eerlijk was – en tegen mezelf moet ik soms eerlijk zijn – ging ik vooral omdat de rest ging, en ik niet te principieel wilde zijn. Maar diep van binnen wist ik dat dit decadentie was, dit reizen. Ik voelde me een beetje als Catootje uit de Jan, Jans en de kinderen strip van vroeger: ‘Ik wil best vegeti- vegetoe- vegetariër zijn, maar niet tijdens het eten!’

in het vliegtuig

En toen kwam ik aan in Kaapstad. En langzaamaan brokkelden al mijn zekerheden af. Over mijn reis. Over het land waar ik op bezoek was. Over de groep waarmee ik op reis was. En vooral die over mezelf. De lens terugdraaien naar mijzelf, acht dagen lang, in een omgeving die schreeuwt en schuurt en barst en bonkt. Ik heb het gedaan en ik heb het overleefd, maar de persoon terug in het vliegtuig naar huis is wezenlijk veranderd ten opzichte van degene die acht dagen eerder heen vloog.

Hoe kan dat zo? Goede vraag, ik zou er zelf ook wel antwoord op willen. Nee, serieus eigenlijk, het is ongelofelijk lastig om mijn vinger te leggen op deze reis, deze ervaringen. De vraag: ‘Hoe was het in Zuid-Afrika’ is iedere keer weer genoeg om mijn tong volledig in de knoop te maken. Wat moet ik zeggen? Hoe krijg ik ook maar een minuscuul stukje van deze ervaring overgedragen.

Het begint met zinnen, met oneliners die ik gehoord heb, die me geraakt hebben en die ik meedraag in mijn hart nu:
– There’s layers.
– Yes… and (No… and).
– Not knowing creates space.
– If you know better, you’ve got to act better.
– You’ve got to be willing to do the work.
– Holding the space.
– I am a bending Firestarter.

Het afbrokkelen begint op maandagochtend, als we een ‘oncomfortabel gesprek’ hebben als start van onze leerreis. We praten met Tumi en Julia, een zwarte en een witte vrouw die acht jaar geleden een dialoogkring gestart zijn met vrouwen van verschillende afkomst.

In het gesprek gaat het over racisme en seksisme. Over structureel racisme, over onzichtbare discriminatie. Hoe mensen leven in dit land, dat dertig jaar na het formeel afschaffen van de Apartheid nog altijd volledig gesegregeerd is. We praten over hoe het is om zwart te zijn – “zelfs als mensen je vragen naar je verhaal, moet je nog oppassen wat je zegt. Als je het te eerlijk verwoordt, dan schrikken de witte mensen te erg en dat kunnen ze vaak niet aan.” Over hoe het is om wit te zijn – “Laatst was ik in een winkel met een vriendin, en een winkelmedewerker (zwart) kwam mij vragen of ik veilig was. Ik snapte het eerst niet, maar dat vroeg hij omdat mijn vriendin (zwart) naast me stond. Ik schrok zo enorm. Ik kon niets terugzeggen.” Het gesprek gaat razendsnel de diepte in en legt bloot wat er in ieder van ons zit: het monster van de vooroordelen, van de geschiedenis, van racisme. Niemand is neutraal. Op een gegeven moment verzucht een collega (wij zijn alle tien wit): “maar wat moet ik dan doen? Hoe doe ik dit goed?”. Er blijkt geen antwoord te zijn, anders dan dat er kracht zit in het zoeken (een combinatie van ‘niet weten creëert ruimte’ en ‘je moet bereid zijn om het werk te verzetten).

Het oncomfortabele gesprek neem ik – en nemen we allemaal – mee de rest van de week in. Het maakt patronen zichtbaar die zo ver onder het oppervlak zitten, dat we ze normaal als vanzelfsprekend aannemen. Rolpatronen tussen mannen en vrouwen, tussen ouderen en jongeren. Patronen in de groep, in de omgeving waar we ons in begeven, in de maatschappij. Waarom zijn deze er eigenlijk? Wat betekent het dat we deze patronen niet bevragen? Het gaat bij mij deze week natuurlijk erg over het racisme dat ik zie, over de totale segregatie die ik tegenkom. Over de kansenongelijkheid die zo groot is, dat ik er moedeloos van wordt (72% van de zwarte jeugd is werkeloos, om maar een statistiek te noemen). Maar het gaat ook over mijn eigen patronen (daar is die lens weer). Over het vrouw zijn dat in mij zit, over de patronen die daarbij horen. Welk deel van mijn gedrag, mijn karakter, is echt ‘van mij’? En welk deel is gevormd door deze patronen? Ben ik echt zo altijd bezig met het groepsproces omdat dit gewoon in mij zit? Of omdat ik in mijn leven als vrouw steeds meer bevraagd ben op het blij maken van anderen? Waar zit ik zelf, als ik echt kijk, luister en voel? Is mijn onzekerheid over mijn vakbekwaamheid iets van mij, of mede een gevolg van jarenlang zakelijk toch een beetje betwijfeld worden? En wat zegt het over mij, dat ik dit soort gedachten zelfs hier in dit persoonlijke blog niet durf op te schrijven? Waar komt dat taboe vandaan om te benoemen dat ik als vrouw – als alle andere onderdelen gelijk zijn – altijd minder waard ben (ook voor mezelf) dan een man? Durf ook ik mijn ervaringen, mijn waarheid, niet keihard op te schrijven omdat ik bang ben dat de ander het niet aan kan?

In het museum in Langa (oudste township van Kaapstad)

Het was een week waarin we samen veel beleefd en gezien hebben. Vele verschillende mensen hebben ons meegenomen hun wereld in. Hun initiatief laten zien om hun wereld een beetje beter te maken. Mensen die ik allemaal ook meedraag in mijn hart nu. Ik voed me met hun optimisme, hun realisme. Hun vastberadenheid om door te zetten, ook al zijn de problemen schier onoplosbaar. Hun eerlijkheid naar elkaar en naar zichzelf. Hun bereidheid om iedere dag weer nieuwsgierig te zijn, uit te gaan van hun eigen niet-weten. En vooral van hun ijzeren wil om ‘wakker’ te blijven in een omgeving die oneerlijkheid uitschreeuwt. Blijven zien, blijven ervaren, ondanks dat je niet in staat bent om de oneerlijkheid om je heen aan te pakken en op te lossen.

Ik wil hun wakkerheid, hun vastberadenheid. Ik wil niet terug de veilige cocon in van de onzichtbare patronen. Ik wil blijven zien en voelen wie IK ben, waar mijn kern zit. En ik wil de ruimte voelen en nemen om vanuit deze kern te leven. Dat betekent dat het soms oncomfortabel is. Want mijn ruimte nemen, betekent opschrijven dat veel van de klemmende patronen die ik zelf voel, te maken hebben met mijn zes vinkjes en het enorme privilege dat hiermee gepaard gaat. De enorme oneerlijkheid die er is, waar ik en mijn kinderen gebruik van maken. Die ik niet los wil laten, want dat is een nare werkelijkheid die ik over mijzelf geleerd heb en probeer niet te vergeten. Ik wil het werk wel doen, maar tegelijkertijd geef ik wel mijn zoon de mogelijkheid om een dure examentraining te volgen als hij erg onzeker is over wiskunde. Ik weet dat het oneerlijk is, maar kan niet op zo’n moment kiezen voor het verminderen van het privilege dat ik – geheel toevallig door geboorte en geluk – heb verkregen.

Aan de andere kant – en minstens net zo oncomfortabel – is de waarheid dat ik dat zevende vinkje mis. En dat dit mijn leven veel meer gevormd heeft dan ik fijn vind om toe te geven. Dat me extra hard opstellen, doorvechten en mijn emoties vooral niet laten zien, niet meer was dan het mezelf persen in een harnas dat me niet past. Dat echte gelijkheid tussen mannen en vrouwen iets heel anders is – misschien wel – dan vrouwen in driedelige pakken in topfuncties. Dat het veelkleuriger is, dat er lagen zijn. Laagjes lagen. Dat het er voor mij vooral om gaat om mijzelf te vinden en te kunnen zijn. En daarmee dus ook er om gaat dat ik iedere dag weer het werk moet doen om de mensen die ik tegen kom ook de ruimte te geven om zichzelf te zijn. Wellicht is dat wel wat er voor mij zit achter zaken als kansengelijkheid: steeds meer ruimte maken waarin mensen gezien worden op basis van hun individuele eigenschappen en gedrag. Dat is lastig, omdat de patronen, vooroordelen en stereotypen diep in onze hersenen, gedrag en maatschappij verweven zijn. Maar: ‘if you know better, you’ve got to act better’. En ik zie de patronen nu een beetje beter dan voor mijn reis. Het is aan mij om ze te doorbreken. Dat is het werk wat ik wil doen.

Kogelberg, Zuid Afrika

Onzekerheid en de menselijke geest

Deze grafiek stond vorige week op twitter en toen moest ik er nog om lachen. Zo Amerikaans: ja, dat zou daar gebeuren!

Nu, nog geen week later, is het lachen me wel vergaan. Ik zie dit namelijk nu overal om mij heen gebeuren, zelfs in mijn eigen hoofd en hart. Mijn linkedin feed staat opeens vol van berichtjes van allerlei experts (uit het bedrijfsleven voornamelijk) die me overtuigend toeroepen dat de huidige maatregelen veel te drastisch zijn en dat we de economie om zeep helpen. Tegelijkertijd zie ik een andere groep experts (uit de sociale en spirituele sector voornamelijk) uitroepen dat niet de economie eraan gaat, maar wijzelf door gebrek aan aanraking en nabijheid. Een derde groep spreekt over achterstanden bij kinderen, een vierde groep maakt me bang voor al het huiselijk geweld dat nu aan het gebeuren is.

En weet je? Ze hebben allemaal gelijk. De economie ligt op zijn gat en dit heeft voor heel veel mensen ongelofelijk veel impact. De vraag of wij allen de komende twee jaar willen blijven leven, zonder anderen nog te mogen aanraken, is een hele heftige maar wel terechte vraag (die ik niet makkelijk met Ja! kan beantwoorden). Mijn kinderen doen het super goed in het thuisonderwijs, maar ik weet dat zij bevoorrecht zijn met goede technologie en heel veel hulpbronnen. En hulpverleners weten al langer dat een zomervakantie leidt tot meer huiselijk geweld, dus laat staan wat deze periode, opeen gepropt met de bijkomende stress, veroorzaakt.

Tegelijkertijd word ik zo boos en verdrietig van al deze experts. Ik snap dat niet zo goed eigenlijk: waarom raakt dit me zo? Waarom kan ik niet over dit onderwerp een rustig afgewogen gesprek hebben, waarom lukt het me zo slecht om iedereen in zijn waarde te laten? Het gebeurt me ook op straat en in de supermarkt: ik heb me nog nooit zo geërgerd aan de mensen om mij heen. Waarom eigenlijk? Waarom let ik zo op iedereen die zich niet aan de regels houdt? Is dat uit angst voor de ziekte? Of is het iets anders? 

Ik denk dat het iets anders is. Ik denk dat ik op dit moment bij mezelf merk dat ik niet tegen de onzekerheid kan. Het niet weten wat goed is. Het niet weten wat verstandig is. Niet weten hoe lang dit gaat duren, hoe erg het gaat worden. Niet weten hoe ziek ik zal worden, als ik het krijg. Niet weten of ik – of mijn ouders en familie – deze periode zal overleven. Het niet weten van de afgelopen weken heeft me uitgehold, ik kan niet meer.

En dat zie ik ook in al die experts op het internet. Ik geloof niet dat ze echt vinden dat de politiek en het RIVM het tot nog toe fout hebben gedaan. Ik denk dat ze best blij zijn met hoe het tot nog toe is gegaan: we hebben geen IC-drama’s gehad, we hebben wel fouten gemaakt (zie het aantal zieken in verzorgingstehuizen) maar we zijn wel blijven kijken, blijven leren, blijven aanpassen. We zijn als land solidair, vol compassie en we zijn samen echt sterker.

Hoe mooi dat ook is, al die goede actie de afgelopen weken heeft niet geleid tot een uitkomst. Tot een oplossing. Tot zekerheid. En dat schuurt in mijn ziel, en ik geloof in de ziel van veel mensen. Het is tijd voor rust in ons hoofd, en in ons hart. En om dat te krijgen, hebben we duidelijkheid nodig. Laat er nu een recept zijn om duidelijkheid te krijgen! Je hebt drie dingen nodig: 

  • Een vijand: een groep ‘foute mensen’ waar je je tegen af kan zetten. 
  • Een held/helden: een sterke leider of een  groep ‘goede mensen’ waar jij je bij aan kan sluiten.  
  • Een duidelijke, uitvoerbare actie die je NU kunt nemen. 

Dit zie ik ontstaan om mij heen en op het net. Mensen die hun duidelijke actie nemen. Mensen die het rommelige, multi-dimensionale plaatje van de pandemie platslaan tot 1 grafiek: “Alleen ouderen sterven!”  “Zweden laat zien dat het wel kan!” “Lockdown helpt niet!” Heerlijke eenduidige beelden waar we ons aan vast kunnen houden. Zekerheden om te koesteren.

Ze zijn nep natuurlijk, die zekerheden. Ze bestaan niet. We weten simpelweg te weinig om zekerheden te hebben. Niet over het virus, niet over de effecten van de maatregelen, niet over de ontwikkelingen van behandelingen en vaccins. We hebben nooit eerder onderzocht (het leek altijd een wat onethisch experiment) wat het simpelweg bruut stilzetten van het leven doet met een wereldeconomie. We weten niet wat de psychische effecten zijn van een langer durende anderhalve meter economie (wederom, ethische bezwaren bij onderzoeken van deze aard). We gokken, we extrapoleren, we kijken in onze glazen bol en voorspellen de toekomst.

Iemand zei het heel mooi tegen mij laatst: eigenlijk missen we God. We zijn zo gewend geraakt aan het idee dat we zelf als mens alles in de hand hebben, we zijn niet meer geoefend in het loslaten, het overgeven, het vertrouwen op een onzichtbare go(e)dheid. Ik herken dat heel sterk: ik ben agnost, en het idee dat ik niet zelf verantwoordelijk ben voor mijn eigen omgeving, steekt me. Ik verzet me. En toch…. Kan ik echt waarmaken dat ik mijn ouders gezond hou als ik maar netjes boodschappen voor ze doe? Of zijn mijn boodschappen het bidden van een gelovige: rituelen die het boze oog hopelijk van mij weghouden?

Ik ben in de war, ik wil niet meer onzeker zijn. Tegelijkertijd word ik verdrietig van alle mensen die hun onzekerheid proberen te verkleinen door stelling in te nemen en anderen de schuld te geven. Dat lost niets op en maakt het uiteindelijk echt slechter.

Hoe naar en onprettig dit ook is, we komen hier niet van weg zonder onze kiezen op elkaar te zetten, elkaar in de ogen te blijven kijken en te blijven zeggen: ik weet het niet, ik kan in mijn eentje geen veilige route bedenken. Zullen we samen werken om te kijken of we deze storm kunnen uitzitten? Zullen we een koers bedenken, bijstellen en veranderen, steeds in samenspraak? Zullen we dat in vertrouwen en respect doen, omdat we zeker weten dat we het NIET zeker weten? 

Gedicht van Hans Kuyper uit de nieuwe Dichter van Plint

Alles is relatief?

Het was vroeger een beroemde uitspraak van mijn moeder: het gaat wel weer over, voor je een jongetje bent. Nu bedoelde zij niet dat ik twijfelde over mijn genderidentiteit, maar gewoon dat ik niet moest zeuren. Alles is relatief, en mijn ellende (gestoten teen, ruzie op school, ziek in bed) was een tijdelijk ongemak dat ik niet erger moest maken dan het was.

Alles is relatief was later voor mij een soort scheldwoord. Als socioloog in opleiding heb je weinig studierichtingen om op af te geven, maar gelukkig hadden we de antropologie. Een studie met als motto (zo vonden wij als alwetende 20 jarigen) dat alles relatief is en je dus nergens een oordeel over mocht of hoefde te hebben. 

Ondertussen ben ik ouder, en mildheid schijnt met de jaren te komen. Steeds meer voelt de uitspraak dat alles relatief is, als een fijn zittende jas waar ik me wel in thuisvoel. Dat gevoel kwam pas echt nadat ik naar aanleiding van Hans Bouteliers boek ‘het seculiere experiment’ tot een aanpassing kwam van de kreet. In plaats van relatief, is alles relationeel. Waarheid is niet totaal dood, maar wel zeer afhankelijk van de relationele context, van de groep waarin hij zich bevindt. Een uitspraak waar een socioloog wat mee kan: waarheid maak je samen!

Het grappige is, dat ik naast steeds milder en meer relatief/relationeel, ik ook steeds moralistischer lijk te worden. Ik vraag me wel eens af hoe dat mogelijk is. Bestaat dat? Een relatieve moralist? Een moraalridder die waarden en normen vanuit verschillende gezichtpunten wil bekijken? Het is een grappige tegenstelling, die ik vaker tegenkom, met name in de wetenschap: een Jan Rotmans die overduidelijk – en vanuit wetenschappelijk zeer deugdelijke waarden en normen – strijdt voor een goed klimaatbeleid. Een Jonathan Haidt die aan de ene kant zo mooi beschrijft dat onze waarden en normen zodanig overlappende elementen kennen, dat er van ‘goed’ of ‘fout’ geen sprake kan zijn (in The Righteous Mind), maar die tegelijkertijd op de barricades klimt tegen overbescherming van de jeugd en tegen social media (in The coddling of the American mind). 

de activistische wetenschapper (foto uit Trouw)

In een podcast zei Jonathan Haidt het heel mooi: we spelen verschillende spelletjes in deze maatschappij. Aan de ene kant heb je het ‘waarheid spel’ dat wetenschappers spelen. Hierbij is twijfel hebben en kritisch zijn een onmisbaar element. Alles is relatief of relationeel, en iets is slechts waar tot het tegendeel bewezen is. Aan de andere kant spelen we het ‘gelijkkrijg spel’. Hier willen we geen waarheid vinden, maar de wereld veranderen. Om dat voor elkaar te krijgen moeten we juist niet twijfelen en kritiek delen, maar enthousiasmeren (of bang maken) en overtuigen. 

Ik probeer – zo merk ik steeds vaker – deze twee spelletjes tegelijk te spelen. Of liever gezegd: ik probeer het ene spelletje (het waarheid spel) te verkopen met het tweede spel (het gelijkkrijg spel). Ik sta op de barricades om de morele superioriteit van twijfel te bevechten. Om je te vertellen dat je leven beter wordt, waarachtiger, als je je eigen premissen onderzoekt en bekritiseert. Als je je afvraagt waarom je eigenlijk doet, wat je doet en vindt, wat je vindt.

Ik ben dus een relatieve moralist. Wellicht een contradictio in terminis, maar toch: het voelt goed om zeker te weten, dat ik wil twijfelen.

Resistance is Futile

Zijn jullie trekkies? Nee? In de serie Star Trek zijn de Borg beruchte vijanden van de Federatie van Verenigde Planeten. Ergens ver in de toekomst, wanneer wij al onze binnen-planeet ruzies hebben bijgelegd, zijn zij de nieuwe externe vijand. De Borg zijn een super efficiënt ras, dat onderlinge meningsverschillen op een heel bijzondere manier oplost: ieder nieuw ‘lid’ van de groep wordt volledig geassimileerd en kan niet meer zelfstandig denken. De groep en haar voortbestaan is bij de Borg letterlijk altijd belangrijker dan het individuele belang.

De afgelopen weken betoog ik steeds vaker dat wij als mensen ook stiekem een soort Borg zijn. Onze default oplossing voor problemen? Vorm een groep en geef ze een gezamenlijk doel. Ik doe het zelf ook. Ik geef al jaren les in samenwerken. Wijkteams, managers en beroepsgroepen komen bij mij in de schoolbanken en krijgen les in het beter samenwerken met anderen. Wat ik ze eigenlijk leer, is assimileren. Zoek een hoger doel waar jullie het allemaal over eens zijn, wees samen sterk tegen je externe vijand en vooral: handel niet al te solistisch, maar voel je deel van de groep. Groepsbelang voor alles, verpakt als motto waar niemand ooit tegen kan zijn: ‘Ieder kind telt’ of ‘Geen jongere dakloos’.

Het beroemdste motto voor groepsvorming

Eigenlijk speel ik daarmee als ‘samenwerkingsexpert’ behoorlijk vals. Want wat is nou het allermoeilijkst aan samenwerken? Samenwerken met mensen die het NIET met je eens zijn. Samenwerken met mensen die andere doelen hebben, andere belangen. Die de wereld anders zien dan jij hem ziet. En met beroemde trucjes uit de sociologie en de psychologie omzeil ik deze moeilijkheden. Zijn de belangen niet gelijk? Zoek daar waar ze wel overlappen. Is iemands belang tegenstrijdig aan het jouwe? Zoek een wederzijds belangrijk contact met een tussenliggend belang en sluit een bredere samenwerking af. Alle trucjes die ik aanleer zijn gericht op één simpel principe uit de sociologie: mensen zijn ongelofelijk goed in het vormen van groepen, en ongelofelijk loyaal aan eenmaal gevormde groepen waar ze onderdeel van zijn.

Deze manier van samenwerken werkte tot nog toe in de praktijk best heel goed. Wel is het zo dat je mensen die je buiten je groep plaatst, tot vijanden maakt: zij die er (nog) niet bij horen. Maar dat is een acceptabele kostenpost in een redelijk stabiele omgeving, waar je je vijanden en je vrienden slim kan kiezen. Waar relaties redelijk constant en duurzaam hetzelfde zijn. 

Anno 2019 zijn we echter hard op weg naar de netwerksamenleving: een samenleving met steeds bredere, vluchtigere, veranderlijke samenwerkingsverbanden. Samenwerken moet steeds vaker met ad-hoc partijen, met wisselende partners, in gelegenheids-coöperaties. Niet voor niets zuchten wijkteamleden die ik train steeds vaker: heb ik eindelijk een goede relatie opgebouwd met die-of-die, verandert de functie, de persoon, of de werkrelatie weer. Wat nu stabiele relaties?

In deze nieuwe constellatie hebben we nieuwe manieren van samenwerken nodig. Manieren die robuust blijven werken, ook wanneer je geen gedeeld doel hebt. Die samenwerking mogelijk maken tussen mensen met verschillende standpunten en belangen. Die niet voornamelijk gebaseerd zijn op de mechanismen van groepsvorming. Maar die ook niet teruggrijpen alleen op de mechanismen van economisch onderhandelen: terug naar kaarten-op-de-borst, ‘I win so you lose’, zero-sum onderhandelingen. Want dat is nu alles wat we lijken te hebben als het vormen van een groep niet lukt: wantrouwen, een afrekencultuur en het proberen te ‘winnen’. 

Er moet toch iets tussenin zitten? Iets tussen ‘we zijn vriendjes’ en ‘ik ben een rat’? Iets tussen trouwen en een one night stand? Een lat-relatie ofzo?

Dat is waar ik de laatste tijd naar op zoek ben: wat zijn de mechanismen van samenwerken in een netwerksamenleving? Hoe komen we tot een eerlijk en open gesprek over belangen en gezichtspunten, zonder dat we het perse eens te hoeven worden? Hoe komen we voorbij aan de polarisatie die we nu zien bij bijvoorbeeld het Klimaatdebat? Hoe maken we goede procesafspraken om de grote dilemma’s van onze tijd, waar we elkaar echt voor nodig hebben maar waarbij we ook weten dat we het nooit eens zullen worden, toch goed aan te pakken?

Een definitief antwoord heb ik nog niet, maar volgens mij moeten we dat antwoord samen gaan bouwen. Een start heb ik al wel: mildheid en twijfel. Woorden die tegenwoordig als ‘soft’ en ‘naïef’ geclassificeerd worden, maar die dat volgens mij niet zijn. Eerder ‘krachtig’ en ‘oplossend’. 

Twijfel is zo ontzettend belangrijk bij het samenwerken in een netwerksamenleving. Als we iets meer twijfelen aan de juistheid van onze eigen opvattingen, als we iets meer ruimte laten in ons hoofd en hart voor andere gezichtspunten, bieden we onszelf ruimte om flexibeler naar oplossingen te zoeken. En die mildheid? Die bedoel ik niet alleen naar de mening van anderen. Hoe essentieel het ook is om milder te zijn naar anderen, begint de mildheid bij jezelf: sta jezelf toe om het niet zeker te weten. Om niet altijd gelijk te hebben. Om het niet altijd juist te zien. We zijn niet perfect, en dat is normaal en logisch. Want om met een oud filmpje van Arthur Kruisman en Patrick Donath te spreken: Doen is de beste manier van denken, en fouten maken moet!

Still uit het filmpje

De tijdreiziger

Disclaimer: dit blog heeft helemaal niets te maken met mijn onderzoek naar van mening veranderen. Dit is een heel persoonlijk blog, dat gaat over mij. En over het veranderen van de tijd en het universum.

Ik houd erg van science fiction en fantasy verhalen. Tijdreizigers zoals Doctor Who, de Ender serie van Orson Scott Card: verhalen over andere werelden, over tijd- en ruimte reizen, over onbegrensde avonturen en mogelijkheden. De mooiste fantasiewereld die ik ken.

Teylers museum in Haarlem

Maar is het wel een fantasiewereld? Toen ik laatst bij Teylers museum de Lorentz-formule, een theatrale rondleiding in het laboratorium van Lorentz volgde, begon ik daaraan te twijfelen. De rondleiding begint met het uiteenzetten van de relativiteit van tijd. Tijd, zo stelt Einstein, is geen constant gegeven. Onder invloed van bijvoorbeeld zwaartekracht, kan tijd ineenkrimpen of uitdijen. Jaren kunnen voorbij vliegen in luttele seconden, terwijl minuten kunnen voortkruipen als ware het dagen. Dit is zo in de natuurkunde, stellen de acteurs, en ook in verhalen. Maar is dit ook zo in het dagelijks leven? Kan zwaartekracht de tijd beïnvloeden, zodanig dat je als individu door de tijd heen reist? Ik denk van wel. Ik zal het uitleggen.

Vijftien jaar geleden waren de vier dagen die we nu beleven – 29 april tot en met 2 mei – vier van de meest bizarre dagen in mijn leven. Ze luiden een schisma in, een kloof in mijn leven. 29 en 30 april 2004 behoren tot de laatste twee dagen dat ik in een parallel universum leefde, ik noem dit universum ‘Wereld 0’. In Wereld 0 was er niets bijzonders, was alles zoals het hoorde te zijn. Het gras was groen, de tijd verstreek en ik was in verwachting van ons eerste kindje. Ik leefde mijn leven, verbouwde mijn tuin (nesteldrang is raar) en vierde Koninginnedag. 

1 mei 2004 was de start van ‘Wereld 1’. De wereld waarin ik sinds 2004 leef, die zo lijkt op mijn oorspronkelijke wereld, maar op belangrijke punten toch zo duidelijk anders is. Die ochtend voelde ik mijn kindje niet meer bewegen. In het ziekenhuis werd bevestigd dat hij overleden was. Een dag later, zondag 2 mei, werd hij geboren: 57 centimeter, 3900 gram en prachtig. Maar zonder hartslag of ademhaling.

Deze vier dagen zijn ondertussen vijftien jaar geleden. En toch: ieder jaar weer ‘schijnen ze door’. De dagen van toen lijken door de dagen van nu heen te bloeden. Ik sjouw weer met tuinplanten. Ik loop rond op de rommelmarkt. Ik houd voor het eerst mijn zoon in mijn armen. De gebeurtenissen van jaren geleden komen met een absolute precisie – zoals je van tijd kunt verwachten – voorbij. Waar de tijd tussen die vier dagen toen en deze vier dagen nu, versmelt waar ik bij sta, blijven deze vier dagen van 15 jaar gelden ook vandaag nog even groot en aanwezig. Ik ben deze dagen hier en daar tegelijkertijd. Ik ben een tijdreiziger.

En eigenlijk is dat dus heel normaal. Want tijd verbuigt onder de invloed van zwaartekracht toch? En er zijn geen dagen met een grotere zwaarte in mijn leven, met een dieper en intenser gewicht, dan deze vier dagen. Dagen die mij de meest intense ervaringen uit mijn leven gegeven hebben – zowel verschrikkelijk als prachtig. Dagen die niet alleen mij, maar mijn hele wereld gevormd hebben. Is het dan nog vreemd dat de tijd verbuigt in de buurt van deze dagen? Het lijkt me volkomen logisch.  

Alles verandert, alles blijft hetzelfde

Er ligt een lijst met onderwerpen vanuit mijn onderzoek te wachten om in dit blog te beschrijven. Over theoriën en trainingen, over mooie ontmoetingen en briljante plannen. Maar in het kader van de lente blijf ik even persoonlijk. Omdat de lente zo duidelijk maakt dat alles verandert. En tegelijkertijd ook dat altijd alles hetzelfde blijft.

Gisteren was ik naar Black Memories van Danstheater AYA. Waanzinnige voorstelling, prachtig gedanst en een heel stevig en mooi thema: de geschiedenis en het heden vanuit het perspectief van zwarte mensen. Het schuurde en het kraakte, bezoekers verlieten de zaal tijdens de weergaloze uitbeelding van de slavernij-tijd (prachtige beeldende dans, hele duidelijke teksten, het was voelbaar tot in je haarvaten). Het publiek – overwegend wit – voelde zich aangesproken, ongemakkelijk en tegelijkertijd ook betrokken. 

Aan het eind van de voorstelling en tijdens het nagesprek werd het thema ‘waarom moeten we dit nog steeds doen’ heel duidelijk neergezet. Waarom is white privilege nog steeds zo alom aanwezig in onze samenleving? Waarom is het nog steeds lastig om te zeggen dat zwarte piet niet meer kan? Waarom wordt een zwarte jongere in de supermarkt nog altijd in de gaten gehouden ‘voor het geval hij iets jat’? Waarom? Waarom?

Ik vond het een mooie en ware voorstelling, maar vooral in het nagesprek vond ik hem lastig. Want ik blijf het zo lastig vinden om te zien hoe we hier uit komen. Alles verandert, maar alles blijft hetzelfde. Nederlanders discrimineren – maar wij niet. Natuurlijk kan zwarte piet niet meer – maar ik kan dat niet vertellen aan mijn tennisvrienden met kleine kinderen. De diepere kwestie wordt in het gesprek vaak onuitgesproken gelaten: hoe kan ik zien wat ik niet zie? Want als witte en welgestelde vrouw heb ik zoveel voordelen in dit leven, ik zie ze niet. Ze zijn ‘water’ voor me (deze vergelijking komt uit een heel prachtig filmpje dat ik hieronder plaats, gewoon omdat het bij dit blog hoort).

Still uit This is Water

Hoe kunnen we elkaar helpen om elkaars perspectief te voelen? Hoe komen we samen tot verandering. Hoe voeren we het gesprek in de realisatie dat het ons allemaal echt iets gaat kosten, pijn gaat doen, om deze verandering in te zetten? Ik weet het niet, ik zie alleen dat het zelfs op zo’n avond, in zo’n zaal met mensen die een kaartje gekocht hebben om dit te ervaren, slecht lukt om echt elkaars werkelijkheid te zien. In de foyer achteraf hoorde ik twee oudere mensen tegen elkaar zeggen: ‘Ja ik weet het niet, maar ik denk echt niet dat ik me gediscrimineerd zou voelen als ik zwart was’. En later in hetzelfde gesprek: ‘ Ik snap niet zo goed waarom ze steeds zwarte piet aan ras willen koppelen. Hij is toch zwart omdat hij door de schoorsteen komt?’.

Indachtig aan mijn eigen motto, om het perspectief van de ander te zoeken en van daaruit te proberen ruimte te creeëren voor mijn eigen perspectief, ben ik naar de mensen toegegaan die deze dingen aan het zeggen waren. Niet om ze de les te lezen, maar omdat ik echt nieuwsgierig was waarom ze naar de voorstelling gekomen waren. En omdat ik wilde voelen wat zij hadden meegenomen. En natuurlijk, omdat ik ook wilde proberen mijn perspectief zichtbaar te maken voor ze. Is het me gelukt? Ik hoop het wel. Het was mooi om te zien hoe openingen ontstonden en er spiegeling ontstond. Ook tussen de twee zelf. Met name toen we het over die winkeldiefstal-verdenking hadden. Eerst vertelden ze me dat het niet discriminatie was, omdat een kleine groep het echt voor ze verpest (quote: jonge Turken en Marokkanen stelen wel, en verpesten het voor de groep). Maar toen ik vroeg of dat niet ook voor ons gold: was er niet ook een kleine groep witte mensen die stelen en het zo dus voor ons zou moeten verpesten?) zag ik iets van verwarring en ruimte ontstaan. Misschien wishfull thinking van mij, maar het was wel mooi.

Tegelijkertijd, een dag later in mijn kantoor, blijft vooral toch ook bij hoe deze mensen de discussie steeds probeerden te verengen naar het punt: ik discrimineer zelf niet. Dat geloofden ze beiden oprecht, en ik voelde ook hun intentie om daadwerkelijkheid bij iedereen voorbij de huidskleur te kijken. Mooi. Maar tegelijkertijd een bescherming, een externalisering: ik discrimineer niet, dus bij mij hoeft niets te veranderen. De discussie werd hiermee academisch, buiten hun eigen leven, gezet. Met als gevolg dat het risico levensgroot is dat we over twintig jaar nog steeds dit soort voorstellingen nodig hebben. Alles verandert, maar blijft alles ook hetzelfde?

Mildheid komt met gebreken

Deze week een persoonlijk blog. Ik merk namelijk dat mijn onderzoek met niet alleen nieuwe wetenschappelijke en politieke inzichten oplevert. Het verandert ook mijn karakter.

Ik zal dat toelichten. Ik zat laatst in de trein in een stiltecoupe. Je kunt het vervolg al raden: een clubje vrolijke studenten kwam binnen, ging zitten en begon een vrolijk gesprek. Vroeger zou ik me hier heel erg aan geërgerd hebben en vrij snel zijn opgestaan om er wat van te zeggen. Maar de ergernis kwam deze keer op en bijna net zo snel vloeide hij weer weg. Ik bedacht me dat ze vast een hele goede reden hadden om zo vrolijk te zijn. Ik besloot om de komende twintig minuten te genieten van hun vrolijkheid en ging met een glimlach over tot de orde van de dag.

Vreemd he? En ik schrijf dit niet op om mezelf Ghandi-achtige compassie toe te kennen. Ik was gewoon een beetje verbaasd en ongerust. Want ze waren niet stil, en dat moest wel. En ik wilde mediteren, en dat was best lastiger met hun geklets dan zonder. En toch, toch kon ik alleen maar mijn schouders ophalen en glimlachen.

Een ander voorbeeld: ik deed laatst mee aan een psychologisch onderzoek. Je weet wel, zo’n test op internet. Deze keer niet zomaar van een bedrijf dat je stiekem wat wil verkopen, maar van een universiteit die onderzoek deed naar morele grenzen.

Dat leek me wel wat, dus ik deed mee. En kreeg vragen als: je ziet een medewerker van een uitvaartonderneming pizza eten. De pizza ligt op het stoffelijk overschot van een persoon. Wat vind je hiervan? (Een andere was overigens: je ziet een vrouw met een hele grote hoed op. Ze loopt een gebouw binnen en zet haar hoed niet af. Wat vind je hiervan?).

Tot de verbijstering (en afgrijzen) van mijn echtgenoot kon ik er allemaal niet heet of koud van worden. Een pizza eten van een lijk. Ja, ik zou het zelf niet doen. Maar vond ik het moreel verwerpelijk? Hmmm, dat dacht ik eigenlijk niet (je ziet het voor je, mijn man achter mij meekijkend naar het scherm en zich de haren uit het hoofd trekkend). 

Het was niet zo dat ik niets meer moreel verwerpelijk vond overigens: het pijn doen van mensen of dieren, daar reageer ik nog steeds vrij primair en emotioneel helder op. Dat vind ik niet kunnen, ook niet als je net gehoord hebt dat je vrouw ernstig ziek is (Ja echt, ook dat was een voorgelegde casus). Maar als het niemand echt pijn of schade doet, dan boeit het me eerlijk gezegd niet zoveel. 

Tenminste: op papier. Ik gok zomaar dat als ik naar het uitvaartcentrum ga om een dierbare overledene een laatste groet te geven, en ik zie een personeelslid pizza eten vanaf zijn/haar borstkas, ik woedend word. Maar is dat omdat ik het moreel verwerpelijk vind? Of omdat het MIJN dierbare overledene is, en dat personeelslid dat maar moet doen op zijn eigen dierbare overledene? Dit soort continue irritante vragen in mijn hoofd weerhouden me steeds vaker van het vormen van een oordeel.

En dat is best gek, voor iemand die overal een mening over had. Ik weet eerlijk gezegd ook nog niet of ik het leuk vind. Het voelt allemaal erg ‘gematigd’. Niet echt een term waar ik wat mee heb. En wat nu als ik helemaal afglijd? Als ik nihilist wordt? Niets ooit meer erg vind, of leuk? Want dat gevaar schuilt er natuurlijk in, in mijn gematigdheid. Waarschuwen jullie, als jullie me betrappen op volledige menings-loos-heid? 

Een morele dialoog in de jeugdzorg

Toen we in 2015 de grote decentralisatie van de jeugdzorg inzetten en gemeenten verantwoordelijk maakten voor de regie, waren de verwachtingen hoog gespannen: de jeugdzorg zou dichterbij, meer op maat en meer met het kind centraal uitgevoerd kunnen worden onder regie van de gemeente. Bijna vijf jaar later is het beeld minder optimistisch: budgetten staan onder grote druk, geldzorgen lijken te overheersen en de bureaucratie rijst de pan uit. Ruimte of aandacht voor het inhoudelijke gesprek over betere en meer kind-centrale zorg lijkt er nauwelijks te zijn. 

Het is verleidelijk om nu schuld te gaan toewijzen en te zeggen wat er anders moet. Maar ik zie heel veel partijen in de jeugdzorg keihard hun best doen. De minister lanceert actieplannen, de wethouder organiseert burgerbijeenkomsten, de professional werkt zich uit de naad om het verschil te maken. Maar het lukt niet om al deze inzet samen te laten gedijen. En daar maak ik me zorgen over.

‘Maar hoe kan het nu dat de gemeente me wegstuurt? De gemeente is toch mijn vader en moeder, die moeten toch voor me zorgen?’ sprak een van de aanwezige jongeren tijdens een bijeenkomst over de toekomst van de jeugdzorg. 

Deze vraag, volledig vanuit het hart gesteld, bleek aanleiding tot een gesprek over grondwaarden. Want hoe zien we eigenlijk de gemeente? Als systeem? Als wetgever? Als professionele hulpverlener? Of als vervangend ouder voor deze jongeren? Vanuit de professional is het soms heel lastig te bevatten dat de jongere kijkt naar de gemeente als een ouderfiguur. Maar vanuit de jongere, die als sinds zijn achtste niet meer thuis woont, is de hulpverlening, de gemeente, het enige vaste ankerpunt geweest in zijn leven. Vanuit zijn perspectief is het volkomen logisch om de overheid te zien als zijn ouders.

Dit gesprek, deze nieuwe invalshoek die mij geboden werd, was een keerpunt in mijn onderzoek naar veranderen van mening. Het is voor mij daarnaast een belangrijk inzicht bij mijn brandende vraag: hoe komt het ooit goed met de jeugdzorg?

We doen ons best, eerlijk waar. Actieplan na actieplan wordt gepresenteerd om het jeugddomein nu wel echt goed te krijgen: we kappen met regels, gaan voor 0 dakloze jongeren en het roer moet om in de gesloten jeugdzorg. De daadkracht van minister De Jonge laat een nare smaak achter in mijn mond: niet vanwege enige twijfel aan de goede intenties van alle betrokkenen, maar gewoon omdat ik al deze voornemens al eerder voorbij heb horen komen. Ik maak me zorgen over de desillusie als het – weer – niet – werkt.

De huidige actiegerichte oplossingen die we met zijn allen bedenken om het tij te keren, geven een boodschap dat het beter kan als we het vanaf nu anders doen. Maar het is toch echt te makkelijk om te wijzen naar het verleden alsof de mensen toen het niet goed hebben gedaan. Alsof regelmakers, bestuurders en professionals de afgelopen jaren NIET gegaan zijn voor minimale regels, zo min mogelijk dakloze jongeren en effectieve gesloten jeugdzorg. Laten we eerlijk zijn: de problemen zijn niet nieuw, en het is ook niet of we de gepresenteerde oplossingen voor het eerst bedenken en proberen. Waarom zou het deze keer anders zijn? 

En hier linkt mijn onrustgevoel over de jeugdzorg aan mijn onderzoek naar van mening veranderen. Want ik zie in de jeugdzorg gebeuren waar ik in mijn literatuur over lees: groepen mensen die samen moeten werken om het verschil te maken. Maar die vanuit hun groepsidentiteit allemaal net andere belangen en gezichtspunten hebben. De beleidsmaker die een kader gaat maken zodat de professional beter kan werken. De professional die door budgeteisen niet de zorg kan geven die zij/hij nodig vindt. De minister die van de Kamer en de media moet zorgen dat er nooit meer iets mis gaat. Iedereen wil in algemene termen hetzelfde – een betere jeugdzorg – maar de ‘devil is in the details’. En weten we van elkaar wel wat we in detail willen?

In mijn onderzoek loop ik ook steeds uitdrukkelijker aan tegen de vraag hoe groepen met elkaar kunnen samenleven. In Moral Tribes stelt  Joshua Greene dat de regels en gebruiken die ons zo uitzonderlijk goed maken in het leven in een groep, ons enorm kunnen hinderen bij het samenwerken met andere groepen. We bouwen in een groep onze eigen werkelijkheid op, die we juist en waarachtig vinden. Maar iedere groep heeft haar eigen juiste en waarachtige werkelijkheid, en dit maakt het lastig om elkaar duurzaam te vinden in een samenwerking. 

Wat is de oplossing, volgens Greene? Moeten we om samen te kunnen werken, eerst een nieuwe en grotere groep bouwen? Dat is niet realistisch, en het probleem blijft: ook de nieuwe groep heeft weer een buitenrand. Greene roept op om niet te blijven proberen iedereen in je eigen groep te halen. In plaats daarvan moet je als groepen bereid zijn om met andere groepen een oprecht gesprek te hebben over de morele grondslagen van jouw en hun groep. Waar zijn jullie het echt eens? En waar echt niet? Daar hoef je niet uit te komen, maar je moet het wel zien en benoemen. Vanuit dat open gesprek over grondwaarden, kun je vervolgens duurzame afspraken maken om samen te werken. 

Weer even terug naar de uitspraak van de jongere: zonder een gesprek over de rol van de overheid (is dat een ouderrol? Of kunnen we dat niet waarmaken? Welke rol heeft de overheid dan wel?) gaat het nooit lukken om oplossingen te bedenken die duurzaam werken. Zolang de jongere wil dat de overheid zorgt als een ouder doet, en de overheid zich verantwoordelijk vindt voor het correct uitvoeren van het systeem, zullen hun verwachtingen naar elkaar blijven botsen en zullen ze elkaar blijven teleurstellen. En daar helpt geen actieplan tegen. 

Power to the people

In Amerika is afgelopen maand naar buiten gekomen hoe oneerlijk de selectie bij de prestigieuze universiteiten soms is: beroemde en rijke mensen die gebouwen gekocht hebben voor de universiteit, waarna kindlief toegelaten werd. Dit soort schandalen maken niet alleen duidelijk in hoeverre rijkdom corrumpeert, ze geven ook een signaal naar mensen die niet in staat zijn een plaats op een universiteit te kopen: er bestaan andere regels voor mensen die rijk en machtig zijn.

En dat is een probleem. Niet alleen vanwege de corruptie trouwens. In dit artikel in de New York Times wordt heel helder uiteen gezet waarom het selectieproces van de prestigieuze universiteiten ook zonder de corruptie al een probleem is. Om op zo’n universiteit te komen, moet een student aan zoveel eisen voldoen, dat vaak een groot deel van de schooltijd en energie wordt ingezet voor ‘curriculum-bouwen’. Scholieren en hun ouders werken jarenlang aan activiteiten, cijfers en CV’s die leiden tot een grotere kans tot acceptatie. Dat ook hier weer met name de welvarendere mensen grotere kansen hebben om daadwerkelijk al deze activiteiten te kunnen uitvoeren, spreekt voor zich. Maar een nog groter probleem is misschien wel de gigantische vernauwing van het blikveld van deze scholieren. Hun zelfwaarde, persoonlijke ontwikkeling en hun kindertijd geheel in dienst van aanname op een goede universiteit. Het is om verdrietig van te worden.

Wapenschilden van acht van de meest prestigieuze ‘Ivy League’ Universiteiten in Amerika

In Nederland kennen we dit soort selectieprocessen niet. Hoewel; mijn buurjongen is dit jaar aangenomen bij een studentenvereniging en om nu te zeggen dat hij een redelijk en weldoordacht selectieproces moest doormaken… Ook hier hebben we er blijkbaar veel voor over om te horen bij een select gezelschap. En ook hier vernauwt het onze blik op wat een succesvolle studie- en werktijd is.

En ook in Nederland kennen we het signaal dat er andere regels gelden voor rijke en machtige mensen. Neem de onvrede rondom het klimaatakkoord, waar bedrijven (die duidelijk meer energie gebruiken dan huishoudens, zie infographic hieronder) buiten de maatregelen gehouden leken te worden. De onvrede in het land was stevig voelbaar, en ook zichtbaar in de laatste verkiezingsuitslagen (waarbij ik niet wil stellen dat de verkiezingsuitslagen een direct gevolg zijn van het klimaatakkoord, er speelt natuurlijk veel meer).

In een boek dat ik recent las, ‘Hillbilly Elegy’ van J.D. Vance, wordt heel mooi beschreven wat er zo erg is aan het beeld dat er andere regels bestaan voor rijke en machtige inwoners. Het probleem is niet zozeer dat zij – de rijken en machtigen – makkelijker en vaker hun zin krijgen. Het probleem is veel meer dat de niet-rijken en niet-machtigen het gevoel krijgen dat het er niet meer toe doet, wat zij ook doen of beslissen. Een systeem waarin het voor de ene groep makkelijker is om vooruit te komen, houdt ook in, dat er een groep is waarvoor dit veel moeilijker is. Voor die groep wordt eigen inzet en slimme keuzes maken op een hele nare manier losgekoppeld van succes hebben. En als dat eenmaal losgekoppeld is, waarom zou je je dan nog inzetten?

Aangeleerde hulpeloosheid, noemen ze dat wel in de hulpverlening. Mooie term, maar een minder mooi verschijnsel. Want als je niet meer denkt dat je gedrag er toe doet, dan wordt de wereld wel een hele troosteloze en vijandige plek. Als je voor je gevoel geen eigenaar meer bent van je eigen lot, kun je je enorm machteloos voelen. In Hillbilly Elegy beschrijft Vance het gevolg van deze machteloosheid: lethargie, externalisering van het eigen ongeluk (het is dan altijd iemand anders’ schuld) en vooral heel veel minder kansen en mogelijkheden. Een vicieuze cirkel van onmacht die leidt tot een negatieve spiraal van levenskansen.

In dat licht ben ik ontzettend blij met de uitslag van de laatste verkiezingen. Want er zijn nog nooit zoveel mensen gaan stemmen bij provinciale verkiezingen. Mensen die hun lot in eigen handen nemen, die zich niet zo machteloos voelen dat ze denken dat het allemaal toch niet meer uitmaakt. Die verandering willen en daar zelf actie voor ondernemen. Mijn hoop is dat deze mensen zich de komende periode serieus genomen voelen door hun gekozen vertegenwoordigers. Zodat ze merken dat ze inderdaad niet machteloos zijn, en dat hun beslissingen absoluut invloedrijk zijn. 

En is het dan te veel gevraagd om te hopen dat we nu ook klaar zijn met het elkaar klein maken en de schuld geven? Dat we deze verkiezingsuitslag zien als het laatste duwtje in de rug om echt naar elkaar te gaan luisteren en elkaar serieus te gaan nemen? Iedereen – van klimaatspijbelaar tot geel hesje, van vrouw tot buitenlander – verdient dit respect. 

Binnenste buiten: Emoties zijn de ware helden

Tot nog toe heb ik emoties vooral weergegeven als irritante en onlogische instincten die we maar beter kunnen onderdrukken. Logisch redeneren als basis voor een betere samenleving. Voor trekkies en andere nerds onder ons: leef als Spock, dan komt het allemaal goed.

Spock en Data, twee personages uit de TV-serie Star Trek.

Maar is dat zo? Star Trek had naast Spock ook Data, de robot die de hele serie op zoek bleef naar gevoel en emotie. En ik heb het nooit geteld, maar ik denk dat de afleveringen waarin Spock met zijn logische redenering de plank volledig misslaat, net zo veelvuldig zijn, als de afleveringen waarin Spock met zijn logica de zaak redt. Emoties zijn verdraaid lastig, dat is zeker, maar alleen met logica komen we er ook niet. En, wellicht wel nog vervelender: de wereld lijkt er een veel saaiere plek van te worden.

Wetenschappers houden zich al lang bezig met de rol van emoties. Een beroemde naam in deze wetenschap is Phineas Gage. Niet omdat hij een beroemde wetenschapper is, maar omdat hij in de 19eeeuw in Amerika werkte aan de bouw van de spoorwegen, en hij bij een ongeluk een ijzeren staaf door zijn hoofd kreeg. Wonderbaarlijk genoeg verloor hij wel het zicht aan zijn linker oog, maar leek hij verder helemaal te herstellen: hij kon nog redeneren, praten en lopen.

Een originele Daguerreotype foto van Phineas Gage die een ijzeren staf vasthoudt.

Maar: hij was wel veranderd. Hij was bozer, vloekte meer, was veel minder sociaal aangepast. Zijn karakter was onder invloed van het ongeluk aangetast. Over de eeuwen heen zijn wetenschappers druk geweest met de implicaties van Gage’s gedragsverandering. Omdat er zo weinig concrete data bekend is over Gage en over de schade, wordt hij wel gezien als de ‘Rorschach-vlek’ van vroeg hersenonderzoek: op basis van de beschrijvingen van zijn gedrag kon en kan bijna iedere hersentheorie wel verklaard worden. Zo stelden sommigen op basis van het bewijs van Gage’s herstel, dat hersenen geen specifieke onderdelen hebben en dus kunnen compenseren voor uitval. Anderen stelden juist dat aan de voorkant van je hersenen (waar de schade was) je emotionele reacties geregeld werden. Ook zij zagen bewijs in Phineas Gage, vooral door de veranderingen in zijn sociale reacties.

Een inktvlek, onderdeel van de beroemde en beruchte ‘Rorschach test’

Ondanks het feit dat je op basis van de casus weinig kunt bewijzen, is Gage van grote invloed geweest op de ontwikkelingen in het hersenonderzoek. Twee eeuwen na zijn dood heeft zijn leven bijvoorbeeld Joshua Greene geïnspireerd om onderzoek te gaan doen naar de invloed van verschillende hersenreacties op morele vraagstukken. Kennen jullie het Trolley probleem nog? Een van de meest beroemde fictieve vraagstukken uit de filosofie. Volg de link voor alle informatie als het is weggezakt, maar kortweg komt het trolleyprobleem in al haar facetten hier op neer: in hoeverre en onder welke omstandigheden is het veroorloofd om een klein aantal mensen schade aan te brengen, om schade aan meer mensen te voorkomen.

Zou je de wissel omzetten? En zou je de dikke man van de brug duwen?

Joshua Greene is de verschillende Trolley problemen gaan voorleggen aan mensen mét en zonder hersenaandoeningen. Mensen die een hersenaandoening hebben die effect heeft op je emotionele reacties (en die schade hebben in de hersenonderdelen die deze emotionele reacties lijken te reguleren) , blijken veel vaker akkoord te gaan met het opofferen van een kleine groep mensen, om een grotere groep te redden, dan mensen met een normale hersenwerking. Het gaat te ver om hier de wetenschap helemaal uit te leggen, maar het komt er kort gezegd op neer dat we volgens Greene in onze hersenen methodes hebben om heel snel beslissingen te maken (emoties) en om langzamere logische beslissingen te maken (ratio). 

Om te voorkomen dat we mensen van een brug afduwen, als onze rationele afweging is dat de baten daarvan opwegen tegen de kosten, hebben we emoties nodig. En niet alleen omdat onze emoties de ‘beschermers’ zijn van een aantal essentiële afspraken die het ons mogelijk maken om samen te leven (moord is slecht, delen is goed). Ook simpelweg omdat het te veel tijd kost om bij iedere beslissing alleen te vertrouwen op je rationele brein. Probeer maar eens een volledige afweging te maken van de beste reactie, als op de snelweg voor je opeens een file ontstaat: het lukt je niet op tijd. Je schrikreactie is de enige manier waarop je snel genoeg je lijf iets kan laten doen. Zonder onze emoties, zouden we een gevaar zijn in het verkeer.

Emoties, zo stelt Greene, zijn unieke en zeer waardevolle ‘waarschuwingsborden’ in onze hersenen. We moeten ze niet opzij zetten als onzinnige irrationele gevoelens, we moeten ze zeer serieus nemen. Zonder onze emoties zouden we geen goede beslissingen kunnen nemen en zouden we als samenleving het een heel stuk moeilijker hebben. Liefde, groepsidentiteit, solidariteit en empathie: het zijn essentiële manieren om een volwaardige samenleving te reguleren.