Mijn tong in de knoop. Een kwestie van taal?

Sinds afgelopen woensdag, zo rond 21:00, zit mijn tong in de knoop. Net voor de verkiezingsuitslag bekend werd, heb ik mijn eerste twee blogs uit de serie ‘Marian blogt verder’ online gezet en dit via Linkedin ook aan de wereld gemeld. Expres net voor de verkiezingsuitslag, want de buikpijn zat er al. Zoveel kans op nog verdere polarisatie.

Na 21:00 is die buikpijn verhevigd. Ik wist – en als ik eerlijk ben weet – niet zo goed wat ik moet denken of zeggen. Ik weet niet eens meer precies wat ik voel van binnen. In mij lijkt er wel een gevecht aan de gang.

De eerste dagen
Mijn eerste reactie op de uitslag was er een van schok en vastberadenheid. Ik verwerp uitsluiting en racisme. Ik ben boos, dat zoveel mensen zich na woensdag minder thuis, minder veilig voelen in dit land. Dat ze een keer extra moeten nadenken of ze wel met hoofddoek de straat op kunnen, hand in hand kunnen lopen, zichzelf kunnen zijn. Ik wil naast, voor, achter en eigenlijk gewoon rondom een ieder staan die dit nodig heeft om ze het gevoel te geven dat ze er wel bij horen, wel gezien worden. De eerste dagen vulden zich dan ook met gesprekken met diverse mensen over wat de uitslag voor hen betekende, en met samen op de Grote Markt staan en in de storm proberen een kaarsje aan te steken voor solidariteit.

Na de eerste schok
Naarmate de dagen vorderen, merk ik dat de verhalen die ontstaan rond de uitslag , me niet lekker liggen. Het voelt als verdere polarisatie. En ik wil zo graag luisteren, ont-moeten, de-escaleren. Luisteren naar angst en onrust, ook daar waar ik het niet onmiddellijk snap. Niet uitsluiten betekent voor mij ook dat – niet uitsluiten. Ik geloof niet dat ik een kwart van mijn mede-inwoners van dit land kan wegzetten als … (vul maar in). Ik geloof dat daar ook talloze verhalen, emoties en behoeften onder zitten. En dat we alleen maar verder komen als we leren nieuwsgierig te zijn naar juist die verhalen, die op het eerste gezicht niet goed passen bij ons eigen wereldbeeld.

Immers, ons wereldbeeld is opgebouwd uit zoveel elementen, zoveel pijn uit het verleden, zoveel toevallig meegekregen uitgangspunten. Waar je geboren bent, hoe je er uit ziet, waar je naar school ging, waar je woont: al die elementen bepalen een stukje van je wereldbeeld, en niet over al die elementen heb je iets te zeggen.

Vast tussen twee emoties
En dus zit ik klem. In mijn hoofd en mijn hart voelt het of deze twee gevoelens elkaar uit zouden moeten sluiten. Dat ik nu echt moet kiezen, dat het er toe doet. Dat als ik terugkijk naar deze periode er een duidelijke ‘goede’ en ‘foute’ kant van dit verhaal was.

Maar ik zie het niet, ik zie alleen maar heel veel boze, bange en ongeruste mensen die verstrikt zijn in de narratieven die we gemaakt hebben om ons ongemak te begrijpen. En dan heb ik het niet over de politiek, de leiders daar, de programma’s en plannen. Dit is geen politiek blog en dat gaat het ook niet worden. Ik heb het over in mijn straat, op mijn werk, in de buurt en op het plein. Wij, de samenleving, de mensen.

Hoe gaan we verder?
Ik denk dat we taal nodig hebben. Taal die benoemt hoe we ons voelen en wat onze behoeften zijn. Taal die ons helpt om elkaar te ontmoeten, elkaar te horen en te zien. Dat is geen taal met grote woorden als ‘schuld’, ‘probleem’, ‘actie’ en ‘oplossing’. Dat is kleine taal, taal over ik voel, ik zie, ik wil.

Op zoek naar taal voor het gesprek dat ik wil voeren, kom ik de taal uit geweldloze communicatie tegen. Het voelt voor mij als een mooi begin. Er is taal over gevoelens

En er is taal over behoeften

Maar het voelt allemaal nog wel heel erg ‘bedacht’, heel erg ‘analytisch’. Ik denk dat we behoefte hebben aan zachtere woorden, woorden die voelen, zoals het gevoel is dat ze benoemen. Woorden die klinken, zoals de behoefte die erin door klinkt.

Ik denk dat we deze taal samen moeten maken. Momenteel voel ik ‘Sonder’. Dat is – volgens het woordenboek van obsure zorgen – de realisatie dat iedereen een eigen verhaal heeft. En ik denk dat ik ook last heb van Socha. Zoals de uitlegvideo hierover vertelt: er is een optische illusie die ongelofelijk krachtig is, ook al ken je de truc: hoe verder mensen bij je vandaan staan, hoe onkwetsbaarder ze lijken. Socha is dan ook zoiets als ‘de onzichtbaarheid van de kwetsbaarheid van anderen’.

Deze woorden bestaan nu nog niet echt. Maar ze voelen zo precies, zo waar. Het woord Sonder voelt ook zwaar, omdat het niet makkelijk is om om je heen te kijken in je leven en je te beseffen dat iedereen om je heen een eigen verhaal hebt. Ik hou woorden als Sonder en Socha dicht bij me, en laat ze rollen op mijn tong. Ik fluister ze in de wind. En ik deel ze nu met jou.

Laten we samen woorden vinden die voelen wat we willen zeggen, wat we willen horen, wat we samen willen zien.

Gaslighting, dat gaat dus echt over gaslampen

Gaslighting is zo’n term die ik lange tijd eigenlijk niet begreep. En daarom ook wel een beetje vervelend vond, als iemand mij of iemand in mijn buurt ervan betichtte. Want wat was het nu helemaal? En ik kon ook eigenlijk niets meer zeggen, want voor ik het wist was het weer te classificeren als dit wat ongrijpbare vergrijp.

Op wikipedia staat het volgende: Gaslighting is een vorm van psychologische manipulatie waarbij de pleger er, al dan niet bewust, op uit is het slachtoffer (tegenstander) mentaal te ontredderen. Dit probeert de pleger te bewerkstelligen door bij het slachtoffer twijfel te zaaien aan het eigen gezonde verstand. De gaslighter zal de werkelijkheid glashard ontkennen, of precies het tegendeel beweren van eerder door hem/haar gedane uitspraken. Deze vorm van manipulatie kan zeer schadelijk zijn voor de mentale gezondheid van de andere partij, wanneer deze vorm van manipulatie veelvuldig wordt toegepast.

De term is afkomstig van de titel van het toneelstuk Gaslight (geschreven door de Britse toneelschrijver Patrick Hamilton, 1938) dat meermaals verfilmd is, onder andere in 1944 (Gaslight). De echtgenoot in Gaslight draait zo nu en dan het gaslicht (Engels: gaslight) lager. De vrouw merkt op dat de lamp minder licht geeft, maar de man ontkent in alle toonaarden en suggereert herhaaldelijk dat ze de laatste tijd wat bijziend overkomt. De vrouw gaat twijfelen totdat ze uiteindelijk gelooft dat niet het licht zwakker wordt, maar haar eigen ogen of gezond verstand.

De crux zit natuurlijk in dat – al dan niet bewust – uit de definitie. Gaslighting heeft in die zin zo ontzettend veel te maken met zaken als witte broosheid en cognitieve dissonantie (zie voor korte uitleg van deze termen aan het eind van dit blog). De ‘pleger’ van gaslighting ontkent de werkelijkheid vaak zo glashard, omdat die werkelijkheid bij haar/hem te veel pijn doet. Het verbuigen van de feiten, van het verleden, van je herinnering, is dan makkelijker dan het voelen van die pijn.

Het grappige is – of nee, er is niets grappigs aan eigenlijk – dat ik pas doorhad wat gaslighting was, pas heel precies kon vastpakken en voelen en verwoorden wat het is en hoe het gedaan wordt, toen het mij overkam in een rol waarin ik het niet deed, maar het me overkwam. Zo onzichtbaar als dit mechanisme is voor degene die er voordeel van heeft, zo ongelofelijk zicht- en voelbaar is het voor degene die erdoor klemgezet wordt.

Het was als volgt (nee dat was het niet, ik heb het voorval zodanig aangepast dat het geanonimiseerd is. Dit oefenen voelt nog te eng en beginnend om mijn omgeving daar zichtbaar in mee te nemen): Met een groepje vrienden wilde we een weekendje weg organiseren. Met elkaar twee dagen iets leuks en nieuws beleven. Maar wat? Ik vertelde de groep over een mooi festival waar ik vorig jaar geweest was, en dat komend voorjaar weer is. De kaarten zouden juist nu in de voorverkoop gaan, dus wellicht was dit iets? De groep reageerde enthousiast en ik beloofde het te gaan regelen.

Nadat ik het geregeld had, kwam bij een deel van de groep twijfel op: hadden we niet te snel besloten? Waren er niet nog veel leukere festivals komend jaar? Zouden we niet beter wachten tot het najaar? Was het het geld dat we er aan hadden uitgegeven, wel waard?

Nu is twijfel zeker niet iets om je voor te schamen, maar toch: het is niet fijn om te merken dat je in het enthousiasme van het moment ergens in mee gegaan bent, wat je achteraf onverstandig vindt. Dus, wat gebeurt er in het hoofd van deze mensen? (denk ik dan, want ik zit niet in hun hoofd natuurlijk, dit is een assumptie) De werkelijkheid wordt aangepast totdat hij past bij hoe hij had moeten zijn. En dan krijg je uitspraken als: “Jongedame, waarom heb je de kaartjes al gekocht? We hadden alleen maar besloten dat je zou gaan onderzoeken wanneer het festival precies was en wat de kaartjes zouden kosten! Lieverd, we hadden toch ook best een jaar later naar dit festival kunnen gaan? Marian, ik snap dat jij heel graag wilt en dat het wat sneu voor je is omdat je er al zoveel werk aan had, maar volgens mij zouden we als vriendengroep tijd en geld over moeten houden om ook wat vaker uit eten te gaan.”

Ik zat in de kring en keek mijn vrienden aan. Ik verdedigde me eerst nog, legde uit hoe het proces gegaan van. Dat ik een opdracht van de groep zelf had uitgevoerd, dat dit besluit gezamenlijk genomen was. Dat ik het helemaal prima vond om de kaartjes te annuleren, geen probleem, maar dat ik het niet fijn vond dat ze deden of ik mijn boekje te buiten was gegaan. Maar ik zag ook dat met iedere zin die ik uitsprak, de werkelijkheid langzaam vervaagde tot een debat met ‘twee kanten van het verhaal’. Dat feiten verwerden tot opinies waar mijn vrienden het mee ‘eens’ of ‘oneens‘ konden zijn. Het was een absoluut vervreemdende ervaring, alsof de werkelijkheid om me heen op een soort Alice in Wonderland achtige manier vervormde en veranderde. Ik voelde me ontzettend in de hoek geduwd en snapte totaal niet dat men niet serieus nam wat ik zei, het bijna niet eens leek op te merken àls ik wat zei. En tegelijkertijd – ik kan me heel goed voorstellen dat mijn vrienden niet doorhadden wat voor effect ze op me hadden. Dat is het gevaar van gaslighting – het bewust of onbewust. De alternatieve werkelijkheid die mijn vrienden voor zichzelf geschapen hadden, was voor hen zo waar, dat ik bijna begon te twijfelen: had ik het dan toch fout gezien of onthouden? Het is ongelofelijk hoe sterk het mechanisme werkt om het individu (in dit geval dus ik) te laten twijfelen aan zichzelf. Ik wed dat jullie – mijn lezers – zelfs terwijl jullie dit blog lezen, ergens in je hoofd denken: maar misschien had Marian wel ongelijk? Klopte haar herinnering wel?

Ik vind het moeilijk om op dit moment deel uit te maken van deze vriendengroep. Vooral omdat de vrienden geen idee hebben wat mijn probleem nu is. En ze de uitspraak ‘jullie gaslighten mij’ net zo’n domme dooddoener vinden, als ik hem vroeger zelf vond. Het raakt me daarnaast dat tijdens het gesprek (bijna) niemand naast mij kwam staan, de groepsdynamiek met mij probeerde daar te houden waar de werkelijkheid was. Iedereen boog mee met de Alice in Wonderland verbuiging van ons gezamenlijke verleden.

Ik ben ook boos. Maar dat is dan niet op de groep. Dat is op mezelf. Want dit is al 100 keer eerder gebeurd, alleen dan stond ik niet alleen, maar in een groep. Te verbuigen of te zwijgen. Te wachten tot de lieve vrede weer terug was. Te bedenken dat de toon van het aangesproken individu zo ontzettend hard was, dat we het toch gewoon even uit konden praten als zij/hij alleen maar even redelijk zou doen. En iedere keer dat ik daar stond en iemand mij wanhopig vertelde dat de werkelijkheid echt anders was, dat het oneerlijk was om dit te doen, sloot ik mijn ogen en mijn oren en keek ik weg.

Dat is en blijft mijn uitdaging: hoe leer ik deze mechanismen zien, op die momenten dat ik er zelf voordeel van heb. Hoe luister ik, juist als iemand me iets heel oncomfortabels vertelt. En hoe bespreek ik met mijn omgeving deze ervaringen en gebeurtenissen, zonder te verzanden in het moeras van de schuld. Want schuld is meestal helemaal geen factor, dit gebeurt vaak zonder dat het de bedoeling was. Bewust of onbewust, daar is ie weer.

Hoe ik verder ga weet ik nog niet, maar zoals Elizabeth zegt: ik ga er van uit dat dat komt, omdat ik nog niet genoeg geoefend heb.

I do not play this instrument so well as I should wish to…

De afgelopen tijd was het stil op dit blog. Niet omdat het niet meer relevant was om na te denken over het veranderen van mening, wellicht eerder door het omgekeerde. Sinds ik dit blog gestart ben, en zeker sinds mijn reis naar Zuid-Afrika, zie ik steeds vaker al die onderstromen die zorgen voor meningen die (niet) veranderden. Het werk wat ik hier gedaan heb, heeft voor mij opgeleverd dat ik beter zicht krijg op de mechanismen achter polarisatie, op het systemische racisme en op al die andere manieren waarop ‘logische gang van zaken’ in ons systeem, stelselmatig sommige mensen boven andere mensen zet.

Ijsberg, bovenstroom en onderstroom: onder water is meer te zien, dan boven water.

Voor mij levert deze zichtbaarheid niet altijd op dat ik me beter voel. En dat is ook prima, want dat ongemak hoort erbij. Op dit moment ben ik bezig met het werkboek ‘Witte suprematie en ik’, dat in 28 reflectieopdrachten helpt om me inzicht te geven in dat wat ik het lastigst kan zien: die stukken van mijn leven waarin ik het heel goed heb, ik voordeel heb van alles wat ik voor gewoon aanneem. Die onzichtbaarheid van mijn privilege is lastig om vat op te krijgen, maar toch wil ik het. De oogkleppen af en de witte plekken inkleuren.

Witte suprematie en ik van Layla F. Saad

Wat hier voor mij bij hoort, is het leren praten over al deze zaken. Dat kan ik niet goed. Ik sla de foute toon aan, vind de aansluiting nog niet tussen wat ik wil zeggen, en hoe ik dat over kan laten komen. Want hoe praat ik als witte vrouw over zaken als witte broosheid, tooncontrole of gaslighting? Ik wil het benoemen, bespreken, daar waar ik er zelf debet aan ben, en daar waar ik er zelf last van heb. Vanuit mijn eigen expertise. Maar tegelijkertijd wil ik me niet onderwerpen toe eigenen, denken dat ik met een paar weken reflectie-opdrachten doen grip heb op dynamieken waar anderen al generaties last van hebben. Maar wat dan wel, en hoe dan wel.

Ik dacht hierover na, in een wereld waarin ik steeds vaker de onderstroom opeens zag. Waarin ik een soort van ‘ondertiteling’ kreeg die steeds helderder werd: kijk, leeftijdsdiscriminatie. Zie, groepsdruk aan het werk. Oh zie daar, cognitieve dissonantie. En daar, ongeschreven regels. Maar ja, het incidenteel zien levert niet veel meer op dan bewust onbekwaam zijn. Hoe moet ik handelen? Hoe ga ik hiermee echt aan de slag?

Op dat moment moest ik denken aan een van mijn favoriete boeken, Pride and Prejudice van Jane Austen. In het boek geeft de mannelijke hoofdpersoon (Mr Darcy) aan dat hij niet goed is in het converseren met vreemden. Waarop de vrouwelijke hoofdpersoon (Elizabeth Bennet) antwoordt: ‘I do not play this instrument so well as i should wish to, but I have always supposed that to be my own fault because I would not take the trouble of practicing’. 

Pride and Prejudice, BBC uitvoering

Deze terechtwijzing, gekoppeld met een uitspraak van Tumi uit Zuid-Afrika die ik bijna iedere dag in mijn hoofd hoor, ‘If you know better, you’ve got to act better’, zorgen en samen voor dat ik mijn blog weer oppak. Oefenend. Falend – vaker wel dan niet – waarschijnlijk. Maar ik ga dit doen, ik weet beter, dus moet ook beter handelen. Mezelf uitspreken, reflecteren op mijzelf en mijn omgeving. Zodat we die onderstromen met elkaar in zicht krijgen. Want alleen dan kunnen we samen de rivierbedding gaan verleggen.

laagjes van lagen

Ik was eind januari acht dagen in Zuid-Afrika. Met tien collega’s gingen we op reis om meer te leren over het bouwen van gemeenschappen in wijken. En om meer te leren over Theorie U, een veranderkundige theorie die niet uitgaat van het oplossen van problemen, maar van het diep luisteren en kijken naar dilemma’s vanuit alle mogelijke gezichtspunten.

Deze dubbele leeropdracht bleek een gouden combinatie: om daadwerkelijk soort van een beetje te snappen waarom de ene gemeenschap wel, en de andere niet verbindt en versterkt, is het nodig om steeds weer opnieuw jezelf af te vragen wat je nu eigenlijk ziet. Om alle perspectieven langs te gaan, te betrekken. En om ook jezelf hier niet in te vergeten: ‘turning the lens upon yourself’, zo noemen ze dat in Theorie U. Wat doet dit met mij? Maar ook: wat doe ik hier?

Dat laatste gevoel was voor mij heel sterk in het vliegtuig op weg naar Kaapstad. Een vliegreis van elf uur, voor een training met collega’s. Mijn vliegschaamte was groot, ik kon de reis aan mezelf niet verantwoorden. Als ik eerlijk was – en tegen mezelf moet ik soms eerlijk zijn – ging ik vooral omdat de rest ging, en ik niet te principieel wilde zijn. Maar diep van binnen wist ik dat dit decadentie was, dit reizen. Ik voelde me een beetje als Catootje uit de Jan, Jans en de kinderen strip van vroeger: ‘Ik wil best vegeti- vegetoe- vegetariër zijn, maar niet tijdens het eten!’

in het vliegtuig

En toen kwam ik aan in Kaapstad. En langzaamaan brokkelden al mijn zekerheden af. Over mijn reis. Over het land waar ik op bezoek was. Over de groep waarmee ik op reis was. En vooral die over mezelf. De lens terugdraaien naar mijzelf, acht dagen lang, in een omgeving die schreeuwt en schuurt en barst en bonkt. Ik heb het gedaan en ik heb het overleefd, maar de persoon terug in het vliegtuig naar huis is wezenlijk veranderd ten opzichte van degene die acht dagen eerder heen vloog.

Hoe kan dat zo? Goede vraag, ik zou er zelf ook wel antwoord op willen. Nee, serieus eigenlijk, het is ongelofelijk lastig om mijn vinger te leggen op deze reis, deze ervaringen. De vraag: ‘Hoe was het in Zuid-Afrika’ is iedere keer weer genoeg om mijn tong volledig in de knoop te maken. Wat moet ik zeggen? Hoe krijg ik ook maar een minuscuul stukje van deze ervaring overgedragen.

Het begint met zinnen, met oneliners die ik gehoord heb, die me geraakt hebben en die ik meedraag in mijn hart nu:
– There’s layers.
– Yes… and (No… and).
– Not knowing creates space.
– If you know better, you’ve got to act better.
– You’ve got to be willing to do the work.
– Holding the space.
– I am a bending Firestarter.

Het afbrokkelen begint op maandagochtend, als we een ‘oncomfortabel gesprek’ hebben als start van onze leerreis. We praten met Tumi en Julia, een zwarte en een witte vrouw die acht jaar geleden een dialoogkring gestart zijn met vrouwen van verschillende afkomst.

In het gesprek gaat het over racisme en seksisme. Over structureel racisme, over onzichtbare discriminatie. Hoe mensen leven in dit land, dat dertig jaar na het formeel afschaffen van de Apartheid nog altijd volledig gesegregeerd is. We praten over hoe het is om zwart te zijn – “zelfs als mensen je vragen naar je verhaal, moet je nog oppassen wat je zegt. Als je het te eerlijk verwoordt, dan schrikken de witte mensen te erg en dat kunnen ze vaak niet aan.” Over hoe het is om wit te zijn – “Laatst was ik in een winkel met een vriendin, en een winkelmedewerker (zwart) kwam mij vragen of ik veilig was. Ik snapte het eerst niet, maar dat vroeg hij omdat mijn vriendin (zwart) naast me stond. Ik schrok zo enorm. Ik kon niets terugzeggen.” Het gesprek gaat razendsnel de diepte in en legt bloot wat er in ieder van ons zit: het monster van de vooroordelen, van de geschiedenis, van racisme. Niemand is neutraal. Op een gegeven moment verzucht een collega (wij zijn alle tien wit): “maar wat moet ik dan doen? Hoe doe ik dit goed?”. Er blijkt geen antwoord te zijn, anders dan dat er kracht zit in het zoeken (een combinatie van ‘niet weten creëert ruimte’ en ‘je moet bereid zijn om het werk te verzetten).

Het oncomfortabele gesprek neem ik – en nemen we allemaal – mee de rest van de week in. Het maakt patronen zichtbaar die zo ver onder het oppervlak zitten, dat we ze normaal als vanzelfsprekend aannemen. Rolpatronen tussen mannen en vrouwen, tussen ouderen en jongeren. Patronen in de groep, in de omgeving waar we ons in begeven, in de maatschappij. Waarom zijn deze er eigenlijk? Wat betekent het dat we deze patronen niet bevragen? Het gaat bij mij deze week natuurlijk erg over het racisme dat ik zie, over de totale segregatie die ik tegenkom. Over de kansenongelijkheid die zo groot is, dat ik er moedeloos van wordt (72% van de zwarte jeugd is werkeloos, om maar een statistiek te noemen). Maar het gaat ook over mijn eigen patronen (daar is die lens weer). Over het vrouw zijn dat in mij zit, over de patronen die daarbij horen. Welk deel van mijn gedrag, mijn karakter, is echt ‘van mij’? En welk deel is gevormd door deze patronen? Ben ik echt zo altijd bezig met het groepsproces omdat dit gewoon in mij zit? Of omdat ik in mijn leven als vrouw steeds meer bevraagd ben op het blij maken van anderen? Waar zit ik zelf, als ik echt kijk, luister en voel? Is mijn onzekerheid over mijn vakbekwaamheid iets van mij, of mede een gevolg van jarenlang zakelijk toch een beetje betwijfeld worden? En wat zegt het over mij, dat ik dit soort gedachten zelfs hier in dit persoonlijke blog niet durf op te schrijven? Waar komt dat taboe vandaan om te benoemen dat ik als vrouw – als alle andere onderdelen gelijk zijn – altijd minder waard ben (ook voor mezelf) dan een man? Durf ook ik mijn ervaringen, mijn waarheid, niet keihard op te schrijven omdat ik bang ben dat de ander het niet aan kan?

In het museum in Langa (oudste township van Kaapstad)

Het was een week waarin we samen veel beleefd en gezien hebben. Vele verschillende mensen hebben ons meegenomen hun wereld in. Hun initiatief laten zien om hun wereld een beetje beter te maken. Mensen die ik allemaal ook meedraag in mijn hart nu. Ik voed me met hun optimisme, hun realisme. Hun vastberadenheid om door te zetten, ook al zijn de problemen schier onoplosbaar. Hun eerlijkheid naar elkaar en naar zichzelf. Hun bereidheid om iedere dag weer nieuwsgierig te zijn, uit te gaan van hun eigen niet-weten. En vooral van hun ijzeren wil om ‘wakker’ te blijven in een omgeving die oneerlijkheid uitschreeuwt. Blijven zien, blijven ervaren, ondanks dat je niet in staat bent om de oneerlijkheid om je heen aan te pakken en op te lossen.

Ik wil hun wakkerheid, hun vastberadenheid. Ik wil niet terug de veilige cocon in van de onzichtbare patronen. Ik wil blijven zien en voelen wie IK ben, waar mijn kern zit. En ik wil de ruimte voelen en nemen om vanuit deze kern te leven. Dat betekent dat het soms oncomfortabel is. Want mijn ruimte nemen, betekent opschrijven dat veel van de klemmende patronen die ik zelf voel, te maken hebben met mijn zes vinkjes en het enorme privilege dat hiermee gepaard gaat. De enorme oneerlijkheid die er is, waar ik en mijn kinderen gebruik van maken. Die ik niet los wil laten, want dat is een nare werkelijkheid die ik over mijzelf geleerd heb en probeer niet te vergeten. Ik wil het werk wel doen, maar tegelijkertijd geef ik wel mijn zoon de mogelijkheid om een dure examentraining te volgen als hij erg onzeker is over wiskunde. Ik weet dat het oneerlijk is, maar kan niet op zo’n moment kiezen voor het verminderen van het privilege dat ik – geheel toevallig door geboorte en geluk – heb verkregen.

Aan de andere kant – en minstens net zo oncomfortabel – is de waarheid dat ik dat zevende vinkje mis. En dat dit mijn leven veel meer gevormd heeft dan ik fijn vind om toe te geven. Dat me extra hard opstellen, doorvechten en mijn emoties vooral niet laten zien, niet meer was dan het mezelf persen in een harnas dat me niet past. Dat echte gelijkheid tussen mannen en vrouwen iets heel anders is – misschien wel – dan vrouwen in driedelige pakken in topfuncties. Dat het veelkleuriger is, dat er lagen zijn. Laagjes lagen. Dat het er voor mij vooral om gaat om mijzelf te vinden en te kunnen zijn. En daarmee dus ook er om gaat dat ik iedere dag weer het werk moet doen om de mensen die ik tegen kom ook de ruimte te geven om zichzelf te zijn. Wellicht is dat wel wat er voor mij zit achter zaken als kansengelijkheid: steeds meer ruimte maken waarin mensen gezien worden op basis van hun individuele eigenschappen en gedrag. Dat is lastig, omdat de patronen, vooroordelen en stereotypen diep in onze hersenen, gedrag en maatschappij verweven zijn. Maar: ‘if you know better, you’ve got to act better’. En ik zie de patronen nu een beetje beter dan voor mijn reis. Het is aan mij om ze te doorbreken. Dat is het werk wat ik wil doen.

Kogelberg, Zuid Afrika

Onzekerheid en de menselijke geest

Deze grafiek stond vorige week op twitter en toen moest ik er nog om lachen. Zo Amerikaans: ja, dat zou daar gebeuren!

Nu, nog geen week later, is het lachen me wel vergaan. Ik zie dit namelijk nu overal om mij heen gebeuren, zelfs in mijn eigen hoofd en hart. Mijn linkedin feed staat opeens vol van berichtjes van allerlei experts (uit het bedrijfsleven voornamelijk) die me overtuigend toeroepen dat de huidige maatregelen veel te drastisch zijn en dat we de economie om zeep helpen. Tegelijkertijd zie ik een andere groep experts (uit de sociale en spirituele sector voornamelijk) uitroepen dat niet de economie eraan gaat, maar wijzelf door gebrek aan aanraking en nabijheid. Een derde groep spreekt over achterstanden bij kinderen, een vierde groep maakt me bang voor al het huiselijk geweld dat nu aan het gebeuren is.

En weet je? Ze hebben allemaal gelijk. De economie ligt op zijn gat en dit heeft voor heel veel mensen ongelofelijk veel impact. De vraag of wij allen de komende twee jaar willen blijven leven, zonder anderen nog te mogen aanraken, is een hele heftige maar wel terechte vraag (die ik niet makkelijk met Ja! kan beantwoorden). Mijn kinderen doen het super goed in het thuisonderwijs, maar ik weet dat zij bevoorrecht zijn met goede technologie en heel veel hulpbronnen. En hulpverleners weten al langer dat een zomervakantie leidt tot meer huiselijk geweld, dus laat staan wat deze periode, opeen gepropt met de bijkomende stress, veroorzaakt.

Tegelijkertijd word ik zo boos en verdrietig van al deze experts. Ik snap dat niet zo goed eigenlijk: waarom raakt dit me zo? Waarom kan ik niet over dit onderwerp een rustig afgewogen gesprek hebben, waarom lukt het me zo slecht om iedereen in zijn waarde te laten? Het gebeurt me ook op straat en in de supermarkt: ik heb me nog nooit zo geërgerd aan de mensen om mij heen. Waarom eigenlijk? Waarom let ik zo op iedereen die zich niet aan de regels houdt? Is dat uit angst voor de ziekte? Of is het iets anders? 

Ik denk dat het iets anders is. Ik denk dat ik op dit moment bij mezelf merk dat ik niet tegen de onzekerheid kan. Het niet weten wat goed is. Het niet weten wat verstandig is. Niet weten hoe lang dit gaat duren, hoe erg het gaat worden. Niet weten hoe ziek ik zal worden, als ik het krijg. Niet weten of ik – of mijn ouders en familie – deze periode zal overleven. Het niet weten van de afgelopen weken heeft me uitgehold, ik kan niet meer.

En dat zie ik ook in al die experts op het internet. Ik geloof niet dat ze echt vinden dat de politiek en het RIVM het tot nog toe fout hebben gedaan. Ik denk dat ze best blij zijn met hoe het tot nog toe is gegaan: we hebben geen IC-drama’s gehad, we hebben wel fouten gemaakt (zie het aantal zieken in verzorgingstehuizen) maar we zijn wel blijven kijken, blijven leren, blijven aanpassen. We zijn als land solidair, vol compassie en we zijn samen echt sterker.

Hoe mooi dat ook is, al die goede actie de afgelopen weken heeft niet geleid tot een uitkomst. Tot een oplossing. Tot zekerheid. En dat schuurt in mijn ziel, en ik geloof in de ziel van veel mensen. Het is tijd voor rust in ons hoofd, en in ons hart. En om dat te krijgen, hebben we duidelijkheid nodig. Laat er nu een recept zijn om duidelijkheid te krijgen! Je hebt drie dingen nodig: 

  • Een vijand: een groep ‘foute mensen’ waar je je tegen af kan zetten. 
  • Een held/helden: een sterke leider of een  groep ‘goede mensen’ waar jij je bij aan kan sluiten.  
  • Een duidelijke, uitvoerbare actie die je NU kunt nemen. 

Dit zie ik ontstaan om mij heen en op het net. Mensen die hun duidelijke actie nemen. Mensen die het rommelige, multi-dimensionale plaatje van de pandemie platslaan tot 1 grafiek: “Alleen ouderen sterven!”  “Zweden laat zien dat het wel kan!” “Lockdown helpt niet!” Heerlijke eenduidige beelden waar we ons aan vast kunnen houden. Zekerheden om te koesteren.

Ze zijn nep natuurlijk, die zekerheden. Ze bestaan niet. We weten simpelweg te weinig om zekerheden te hebben. Niet over het virus, niet over de effecten van de maatregelen, niet over de ontwikkelingen van behandelingen en vaccins. We hebben nooit eerder onderzocht (het leek altijd een wat onethisch experiment) wat het simpelweg bruut stilzetten van het leven doet met een wereldeconomie. We weten niet wat de psychische effecten zijn van een langer durende anderhalve meter economie (wederom, ethische bezwaren bij onderzoeken van deze aard). We gokken, we extrapoleren, we kijken in onze glazen bol en voorspellen de toekomst.

Iemand zei het heel mooi tegen mij laatst: eigenlijk missen we God. We zijn zo gewend geraakt aan het idee dat we zelf als mens alles in de hand hebben, we zijn niet meer geoefend in het loslaten, het overgeven, het vertrouwen op een onzichtbare go(e)dheid. Ik herken dat heel sterk: ik ben agnost, en het idee dat ik niet zelf verantwoordelijk ben voor mijn eigen omgeving, steekt me. Ik verzet me. En toch…. Kan ik echt waarmaken dat ik mijn ouders gezond hou als ik maar netjes boodschappen voor ze doe? Of zijn mijn boodschappen het bidden van een gelovige: rituelen die het boze oog hopelijk van mij weghouden?

Ik ben in de war, ik wil niet meer onzeker zijn. Tegelijkertijd word ik verdrietig van alle mensen die hun onzekerheid proberen te verkleinen door stelling in te nemen en anderen de schuld te geven. Dat lost niets op en maakt het uiteindelijk echt slechter.

Hoe naar en onprettig dit ook is, we komen hier niet van weg zonder onze kiezen op elkaar te zetten, elkaar in de ogen te blijven kijken en te blijven zeggen: ik weet het niet, ik kan in mijn eentje geen veilige route bedenken. Zullen we samen werken om te kijken of we deze storm kunnen uitzitten? Zullen we een koers bedenken, bijstellen en veranderen, steeds in samenspraak? Zullen we dat in vertrouwen en respect doen, omdat we zeker weten dat we het NIET zeker weten? 

Gedicht van Hans Kuyper uit de nieuwe Dichter van Plint

Alles is relatief?

Het was vroeger een beroemde uitspraak van mijn moeder: het gaat wel weer over, voor je een jongetje bent. Nu bedoelde zij niet dat ik twijfelde over mijn genderidentiteit, maar gewoon dat ik niet moest zeuren. Alles is relatief, en mijn ellende (gestoten teen, ruzie op school, ziek in bed) was een tijdelijk ongemak dat ik niet erger moest maken dan het was.

Alles is relatief was later voor mij een soort scheldwoord. Als socioloog in opleiding heb je weinig studierichtingen om op af te geven, maar gelukkig hadden we de antropologie. Een studie met als motto (zo vonden wij als alwetende 20 jarigen) dat alles relatief is en je dus nergens een oordeel over mocht of hoefde te hebben. 

Ondertussen ben ik ouder, en mildheid schijnt met de jaren te komen. Steeds meer voelt de uitspraak dat alles relatief is, als een fijn zittende jas waar ik me wel in thuisvoel. Dat gevoel kwam pas echt nadat ik naar aanleiding van Hans Bouteliers boek ‘het seculiere experiment’ tot een aanpassing kwam van de kreet. In plaats van relatief, is alles relationeel. Waarheid is niet totaal dood, maar wel zeer afhankelijk van de relationele context, van de groep waarin hij zich bevindt. Een uitspraak waar een socioloog wat mee kan: waarheid maak je samen!

Het grappige is, dat ik naast steeds milder en meer relatief/relationeel, ik ook steeds moralistischer lijk te worden. Ik vraag me wel eens af hoe dat mogelijk is. Bestaat dat? Een relatieve moralist? Een moraalridder die waarden en normen vanuit verschillende gezichtpunten wil bekijken? Het is een grappige tegenstelling, die ik vaker tegenkom, met name in de wetenschap: een Jan Rotmans die overduidelijk – en vanuit wetenschappelijk zeer deugdelijke waarden en normen – strijdt voor een goed klimaatbeleid. Een Jonathan Haidt die aan de ene kant zo mooi beschrijft dat onze waarden en normen zodanig overlappende elementen kennen, dat er van ‘goed’ of ‘fout’ geen sprake kan zijn (in The Righteous Mind), maar die tegelijkertijd op de barricades klimt tegen overbescherming van de jeugd en tegen social media (in The coddling of the American mind). 

de activistische wetenschapper (foto uit Trouw)

In een podcast zei Jonathan Haidt het heel mooi: we spelen verschillende spelletjes in deze maatschappij. Aan de ene kant heb je het ‘waarheid spel’ dat wetenschappers spelen. Hierbij is twijfel hebben en kritisch zijn een onmisbaar element. Alles is relatief of relationeel, en iets is slechts waar tot het tegendeel bewezen is. Aan de andere kant spelen we het ‘gelijkkrijg spel’. Hier willen we geen waarheid vinden, maar de wereld veranderen. Om dat voor elkaar te krijgen moeten we juist niet twijfelen en kritiek delen, maar enthousiasmeren (of bang maken) en overtuigen. 

Ik probeer – zo merk ik steeds vaker – deze twee spelletjes tegelijk te spelen. Of liever gezegd: ik probeer het ene spelletje (het waarheid spel) te verkopen met het tweede spel (het gelijkkrijg spel). Ik sta op de barricades om de morele superioriteit van twijfel te bevechten. Om je te vertellen dat je leven beter wordt, waarachtiger, als je je eigen premissen onderzoekt en bekritiseert. Als je je afvraagt waarom je eigenlijk doet, wat je doet en vindt, wat je vindt.

Ik ben dus een relatieve moralist. Wellicht een contradictio in terminis, maar toch: het voelt goed om zeker te weten, dat ik wil twijfelen.

Resistance is Futile

Zijn jullie trekkies? Nee? In de serie Star Trek zijn de Borg beruchte vijanden van de Federatie van Verenigde Planeten. Ergens ver in de toekomst, wanneer wij al onze binnen-planeet ruzies hebben bijgelegd, zijn zij de nieuwe externe vijand. De Borg zijn een super efficiënt ras, dat onderlinge meningsverschillen op een heel bijzondere manier oplost: ieder nieuw ‘lid’ van de groep wordt volledig geassimileerd en kan niet meer zelfstandig denken. De groep en haar voortbestaan is bij de Borg letterlijk altijd belangrijker dan het individuele belang.

De afgelopen weken betoog ik steeds vaker dat wij als mensen ook stiekem een soort Borg zijn. Onze default oplossing voor problemen? Vorm een groep en geef ze een gezamenlijk doel. Ik doe het zelf ook. Ik geef al jaren les in samenwerken. Wijkteams, managers en beroepsgroepen komen bij mij in de schoolbanken en krijgen les in het beter samenwerken met anderen. Wat ik ze eigenlijk leer, is assimileren. Zoek een hoger doel waar jullie het allemaal over eens zijn, wees samen sterk tegen je externe vijand en vooral: handel niet al te solistisch, maar voel je deel van de groep. Groepsbelang voor alles, verpakt als motto waar niemand ooit tegen kan zijn: ‘Ieder kind telt’ of ‘Geen jongere dakloos’.

Het beroemdste motto voor groepsvorming

Eigenlijk speel ik daarmee als ‘samenwerkingsexpert’ behoorlijk vals. Want wat is nou het allermoeilijkst aan samenwerken? Samenwerken met mensen die het NIET met je eens zijn. Samenwerken met mensen die andere doelen hebben, andere belangen. Die de wereld anders zien dan jij hem ziet. En met beroemde trucjes uit de sociologie en de psychologie omzeil ik deze moeilijkheden. Zijn de belangen niet gelijk? Zoek daar waar ze wel overlappen. Is iemands belang tegenstrijdig aan het jouwe? Zoek een wederzijds belangrijk contact met een tussenliggend belang en sluit een bredere samenwerking af. Alle trucjes die ik aanleer zijn gericht op één simpel principe uit de sociologie: mensen zijn ongelofelijk goed in het vormen van groepen, en ongelofelijk loyaal aan eenmaal gevormde groepen waar ze onderdeel van zijn.

Deze manier van samenwerken werkte tot nog toe in de praktijk best heel goed. Wel is het zo dat je mensen die je buiten je groep plaatst, tot vijanden maakt: zij die er (nog) niet bij horen. Maar dat is een acceptabele kostenpost in een redelijk stabiele omgeving, waar je je vijanden en je vrienden slim kan kiezen. Waar relaties redelijk constant en duurzaam hetzelfde zijn. 

Anno 2019 zijn we echter hard op weg naar de netwerksamenleving: een samenleving met steeds bredere, vluchtigere, veranderlijke samenwerkingsverbanden. Samenwerken moet steeds vaker met ad-hoc partijen, met wisselende partners, in gelegenheids-coöperaties. Niet voor niets zuchten wijkteamleden die ik train steeds vaker: heb ik eindelijk een goede relatie opgebouwd met die-of-die, verandert de functie, de persoon, of de werkrelatie weer. Wat nu stabiele relaties?

In deze nieuwe constellatie hebben we nieuwe manieren van samenwerken nodig. Manieren die robuust blijven werken, ook wanneer je geen gedeeld doel hebt. Die samenwerking mogelijk maken tussen mensen met verschillende standpunten en belangen. Die niet voornamelijk gebaseerd zijn op de mechanismen van groepsvorming. Maar die ook niet teruggrijpen alleen op de mechanismen van economisch onderhandelen: terug naar kaarten-op-de-borst, ‘I win so you lose’, zero-sum onderhandelingen. Want dat is nu alles wat we lijken te hebben als het vormen van een groep niet lukt: wantrouwen, een afrekencultuur en het proberen te ‘winnen’. 

Er moet toch iets tussenin zitten? Iets tussen ‘we zijn vriendjes’ en ‘ik ben een rat’? Iets tussen trouwen en een one night stand? Een lat-relatie ofzo?

Dat is waar ik de laatste tijd naar op zoek ben: wat zijn de mechanismen van samenwerken in een netwerksamenleving? Hoe komen we tot een eerlijk en open gesprek over belangen en gezichtspunten, zonder dat we het perse eens te hoeven worden? Hoe komen we voorbij aan de polarisatie die we nu zien bij bijvoorbeeld het Klimaatdebat? Hoe maken we goede procesafspraken om de grote dilemma’s van onze tijd, waar we elkaar echt voor nodig hebben maar waarbij we ook weten dat we het nooit eens zullen worden, toch goed aan te pakken?

Een definitief antwoord heb ik nog niet, maar volgens mij moeten we dat antwoord samen gaan bouwen. Een start heb ik al wel: mildheid en twijfel. Woorden die tegenwoordig als ‘soft’ en ‘naïef’ geclassificeerd worden, maar die dat volgens mij niet zijn. Eerder ‘krachtig’ en ‘oplossend’. 

Twijfel is zo ontzettend belangrijk bij het samenwerken in een netwerksamenleving. Als we iets meer twijfelen aan de juistheid van onze eigen opvattingen, als we iets meer ruimte laten in ons hoofd en hart voor andere gezichtspunten, bieden we onszelf ruimte om flexibeler naar oplossingen te zoeken. En die mildheid? Die bedoel ik niet alleen naar de mening van anderen. Hoe essentieel het ook is om milder te zijn naar anderen, begint de mildheid bij jezelf: sta jezelf toe om het niet zeker te weten. Om niet altijd gelijk te hebben. Om het niet altijd juist te zien. We zijn niet perfect, en dat is normaal en logisch. Want om met een oud filmpje van Arthur Kruisman en Patrick Donath te spreken: Doen is de beste manier van denken, en fouten maken moet!

Still uit het filmpje

De tijdreiziger

Disclaimer: dit blog heeft helemaal niets te maken met mijn onderzoek naar van mening veranderen. Dit is een heel persoonlijk blog, dat gaat over mij. En over het veranderen van de tijd en het universum.

Ik houd erg van science fiction en fantasy verhalen. Tijdreizigers zoals Doctor Who, de Ender serie van Orson Scott Card: verhalen over andere werelden, over tijd- en ruimte reizen, over onbegrensde avonturen en mogelijkheden. De mooiste fantasiewereld die ik ken.

Teylers museum in Haarlem

Maar is het wel een fantasiewereld? Toen ik laatst bij Teylers museum de Lorentz-formule, een theatrale rondleiding in het laboratorium van Lorentz volgde, begon ik daaraan te twijfelen. De rondleiding begint met het uiteenzetten van de relativiteit van tijd. Tijd, zo stelt Einstein, is geen constant gegeven. Onder invloed van bijvoorbeeld zwaartekracht, kan tijd ineenkrimpen of uitdijen. Jaren kunnen voorbij vliegen in luttele seconden, terwijl minuten kunnen voortkruipen als ware het dagen. Dit is zo in de natuurkunde, stellen de acteurs, en ook in verhalen. Maar is dit ook zo in het dagelijks leven? Kan zwaartekracht de tijd beïnvloeden, zodanig dat je als individu door de tijd heen reist? Ik denk van wel. Ik zal het uitleggen.

Vijftien jaar geleden waren de vier dagen die we nu beleven – 29 april tot en met 2 mei – vier van de meest bizarre dagen in mijn leven. Ze luiden een schisma in, een kloof in mijn leven. 29 en 30 april 2004 behoren tot de laatste twee dagen dat ik in een parallel universum leefde, ik noem dit universum ‘Wereld 0’. In Wereld 0 was er niets bijzonders, was alles zoals het hoorde te zijn. Het gras was groen, de tijd verstreek en ik was in verwachting van ons eerste kindje. Ik leefde mijn leven, verbouwde mijn tuin (nesteldrang is raar) en vierde Koninginnedag. 

1 mei 2004 was de start van ‘Wereld 1’. De wereld waarin ik sinds 2004 leef, die zo lijkt op mijn oorspronkelijke wereld, maar op belangrijke punten toch zo duidelijk anders is. Die ochtend voelde ik mijn kindje niet meer bewegen. In het ziekenhuis werd bevestigd dat hij overleden was. Een dag later, zondag 2 mei, werd hij geboren: 57 centimeter, 3900 gram en prachtig. Maar zonder hartslag of ademhaling.

Deze vier dagen zijn ondertussen vijftien jaar geleden. En toch: ieder jaar weer ‘schijnen ze door’. De dagen van toen lijken door de dagen van nu heen te bloeden. Ik sjouw weer met tuinplanten. Ik loop rond op de rommelmarkt. Ik houd voor het eerst mijn zoon in mijn armen. De gebeurtenissen van jaren geleden komen met een absolute precisie – zoals je van tijd kunt verwachten – voorbij. Waar de tijd tussen die vier dagen toen en deze vier dagen nu, versmelt waar ik bij sta, blijven deze vier dagen van 15 jaar gelden ook vandaag nog even groot en aanwezig. Ik ben deze dagen hier en daar tegelijkertijd. Ik ben een tijdreiziger.

En eigenlijk is dat dus heel normaal. Want tijd verbuigt onder de invloed van zwaartekracht toch? En er zijn geen dagen met een grotere zwaarte in mijn leven, met een dieper en intenser gewicht, dan deze vier dagen. Dagen die mij de meest intense ervaringen uit mijn leven gegeven hebben – zowel verschrikkelijk als prachtig. Dagen die niet alleen mij, maar mijn hele wereld gevormd hebben. Is het dan nog vreemd dat de tijd verbuigt in de buurt van deze dagen? Het lijkt me volkomen logisch.  

Alles verandert, alles blijft hetzelfde

Er ligt een lijst met onderwerpen vanuit mijn onderzoek te wachten om in dit blog te beschrijven. Over theoriën en trainingen, over mooie ontmoetingen en briljante plannen. Maar in het kader van de lente blijf ik even persoonlijk. Omdat de lente zo duidelijk maakt dat alles verandert. En tegelijkertijd ook dat altijd alles hetzelfde blijft.

Gisteren was ik naar Black Memories van Danstheater AYA. Waanzinnige voorstelling, prachtig gedanst en een heel stevig en mooi thema: de geschiedenis en het heden vanuit het perspectief van zwarte mensen. Het schuurde en het kraakte, bezoekers verlieten de zaal tijdens de weergaloze uitbeelding van de slavernij-tijd (prachtige beeldende dans, hele duidelijke teksten, het was voelbaar tot in je haarvaten). Het publiek – overwegend wit – voelde zich aangesproken, ongemakkelijk en tegelijkertijd ook betrokken. 

Aan het eind van de voorstelling en tijdens het nagesprek werd het thema ‘waarom moeten we dit nog steeds doen’ heel duidelijk neergezet. Waarom is white privilege nog steeds zo alom aanwezig in onze samenleving? Waarom is het nog steeds lastig om te zeggen dat zwarte piet niet meer kan? Waarom wordt een zwarte jongere in de supermarkt nog altijd in de gaten gehouden ‘voor het geval hij iets jat’? Waarom? Waarom?

Ik vond het een mooie en ware voorstelling, maar vooral in het nagesprek vond ik hem lastig. Want ik blijf het zo lastig vinden om te zien hoe we hier uit komen. Alles verandert, maar alles blijft hetzelfde. Nederlanders discrimineren – maar wij niet. Natuurlijk kan zwarte piet niet meer – maar ik kan dat niet vertellen aan mijn tennisvrienden met kleine kinderen. De diepere kwestie wordt in het gesprek vaak onuitgesproken gelaten: hoe kan ik zien wat ik niet zie? Want als witte en welgestelde vrouw heb ik zoveel voordelen in dit leven, ik zie ze niet. Ze zijn ‘water’ voor me (deze vergelijking komt uit een heel prachtig filmpje dat ik hieronder plaats, gewoon omdat het bij dit blog hoort).

Still uit This is Water

Hoe kunnen we elkaar helpen om elkaars perspectief te voelen? Hoe komen we samen tot verandering. Hoe voeren we het gesprek in de realisatie dat het ons allemaal echt iets gaat kosten, pijn gaat doen, om deze verandering in te zetten? Ik weet het niet, ik zie alleen dat het zelfs op zo’n avond, in zo’n zaal met mensen die een kaartje gekocht hebben om dit te ervaren, slecht lukt om echt elkaars werkelijkheid te zien. In de foyer achteraf hoorde ik twee oudere mensen tegen elkaar zeggen: ‘Ja ik weet het niet, maar ik denk echt niet dat ik me gediscrimineerd zou voelen als ik zwart was’. En later in hetzelfde gesprek: ‘ Ik snap niet zo goed waarom ze steeds zwarte piet aan ras willen koppelen. Hij is toch zwart omdat hij door de schoorsteen komt?’.

Indachtig aan mijn eigen motto, om het perspectief van de ander te zoeken en van daaruit te proberen ruimte te creeëren voor mijn eigen perspectief, ben ik naar de mensen toegegaan die deze dingen aan het zeggen waren. Niet om ze de les te lezen, maar omdat ik echt nieuwsgierig was waarom ze naar de voorstelling gekomen waren. En omdat ik wilde voelen wat zij hadden meegenomen. En natuurlijk, omdat ik ook wilde proberen mijn perspectief zichtbaar te maken voor ze. Is het me gelukt? Ik hoop het wel. Het was mooi om te zien hoe openingen ontstonden en er spiegeling ontstond. Ook tussen de twee zelf. Met name toen we het over die winkeldiefstal-verdenking hadden. Eerst vertelden ze me dat het niet discriminatie was, omdat een kleine groep het echt voor ze verpest (quote: jonge Turken en Marokkanen stelen wel, en verpesten het voor de groep). Maar toen ik vroeg of dat niet ook voor ons gold: was er niet ook een kleine groep witte mensen die stelen en het zo dus voor ons zou moeten verpesten?) zag ik iets van verwarring en ruimte ontstaan. Misschien wishfull thinking van mij, maar het was wel mooi.

Tegelijkertijd, een dag later in mijn kantoor, blijft vooral toch ook bij hoe deze mensen de discussie steeds probeerden te verengen naar het punt: ik discrimineer zelf niet. Dat geloofden ze beiden oprecht, en ik voelde ook hun intentie om daadwerkelijkheid bij iedereen voorbij de huidskleur te kijken. Mooi. Maar tegelijkertijd een bescherming, een externalisering: ik discrimineer niet, dus bij mij hoeft niets te veranderen. De discussie werd hiermee academisch, buiten hun eigen leven, gezet. Met als gevolg dat het risico levensgroot is dat we over twintig jaar nog steeds dit soort voorstellingen nodig hebben. Alles verandert, maar blijft alles ook hetzelfde?

Mildheid komt met gebreken

Deze week een persoonlijk blog. Ik merk namelijk dat mijn onderzoek met niet alleen nieuwe wetenschappelijke en politieke inzichten oplevert. Het verandert ook mijn karakter.

Ik zal dat toelichten. Ik zat laatst in de trein in een stiltecoupe. Je kunt het vervolg al raden: een clubje vrolijke studenten kwam binnen, ging zitten en begon een vrolijk gesprek. Vroeger zou ik me hier heel erg aan geërgerd hebben en vrij snel zijn opgestaan om er wat van te zeggen. Maar de ergernis kwam deze keer op en bijna net zo snel vloeide hij weer weg. Ik bedacht me dat ze vast een hele goede reden hadden om zo vrolijk te zijn. Ik besloot om de komende twintig minuten te genieten van hun vrolijkheid en ging met een glimlach over tot de orde van de dag.

Vreemd he? En ik schrijf dit niet op om mezelf Ghandi-achtige compassie toe te kennen. Ik was gewoon een beetje verbaasd en ongerust. Want ze waren niet stil, en dat moest wel. En ik wilde mediteren, en dat was best lastiger met hun geklets dan zonder. En toch, toch kon ik alleen maar mijn schouders ophalen en glimlachen.

Een ander voorbeeld: ik deed laatst mee aan een psychologisch onderzoek. Je weet wel, zo’n test op internet. Deze keer niet zomaar van een bedrijf dat je stiekem wat wil verkopen, maar van een universiteit die onderzoek deed naar morele grenzen.

Dat leek me wel wat, dus ik deed mee. En kreeg vragen als: je ziet een medewerker van een uitvaartonderneming pizza eten. De pizza ligt op het stoffelijk overschot van een persoon. Wat vind je hiervan? (Een andere was overigens: je ziet een vrouw met een hele grote hoed op. Ze loopt een gebouw binnen en zet haar hoed niet af. Wat vind je hiervan?).

Tot de verbijstering (en afgrijzen) van mijn echtgenoot kon ik er allemaal niet heet of koud van worden. Een pizza eten van een lijk. Ja, ik zou het zelf niet doen. Maar vond ik het moreel verwerpelijk? Hmmm, dat dacht ik eigenlijk niet (je ziet het voor je, mijn man achter mij meekijkend naar het scherm en zich de haren uit het hoofd trekkend). 

Het was niet zo dat ik niets meer moreel verwerpelijk vond overigens: het pijn doen van mensen of dieren, daar reageer ik nog steeds vrij primair en emotioneel helder op. Dat vind ik niet kunnen, ook niet als je net gehoord hebt dat je vrouw ernstig ziek is (Ja echt, ook dat was een voorgelegde casus). Maar als het niemand echt pijn of schade doet, dan boeit het me eerlijk gezegd niet zoveel. 

Tenminste: op papier. Ik gok zomaar dat als ik naar het uitvaartcentrum ga om een dierbare overledene een laatste groet te geven, en ik zie een personeelslid pizza eten vanaf zijn/haar borstkas, ik woedend word. Maar is dat omdat ik het moreel verwerpelijk vind? Of omdat het MIJN dierbare overledene is, en dat personeelslid dat maar moet doen op zijn eigen dierbare overledene? Dit soort continue irritante vragen in mijn hoofd weerhouden me steeds vaker van het vormen van een oordeel.

En dat is best gek, voor iemand die overal een mening over had. Ik weet eerlijk gezegd ook nog niet of ik het leuk vind. Het voelt allemaal erg ‘gematigd’. Niet echt een term waar ik wat mee heb. En wat nu als ik helemaal afglijd? Als ik nihilist wordt? Niets ooit meer erg vind, of leuk? Want dat gevaar schuilt er natuurlijk in, in mijn gematigdheid. Waarschuwen jullie, als jullie me betrappen op volledige menings-loos-heid?