Altijd gelijk hebben

De afgelopen maanden in mijn onderzoek, heb ik stapels boeken verzameld. Een deel op mijn e-reader, maar ik kwam er achter dat ik het toch het fijnst vond om papieren boeken te verslinden. En zo liggen er op mijn bureau stapels ‘echte’ boeken. Sommige al gelezen, sommige nog te wachten op (her)lezing.

Een van die boeken was een boek met de prachtige titel ‘How to make good decisions and be right all the time‘. Dit boek stond voor afgelopen week ‘op de rol’ – ik probeer minstens één boek per week van de linker ‘nog te lezen’ stapel naar de rechter ‘al bestudeerd’ stapel te krijgen. Ik had er zin in om het te gaan lezen, omdat ik, zeker ook gezien mijn blog van vorige week over moraal, behoorlijk op zoek ben naar de grijstinten en helderheid rondom dit onderwerp. Moraal boeit me enorm.

Ik had verwacht dat de titel ironisch was. Immers: alles wat ik tot nog toe gelezen had, had me gesterkt in de mening die ik vorige week in mijn blog uitte: moraal is vol grijstinten en het is bij morele meningsverschillen vrij lastig om een bepaald gezichtspunt ‘beter’ te vinden dan het andere gezichtspunt. Altijd gelijk hebben dus, zoals het boek beloofd, leek mij een utopie (ook een mooi boek trouwens, moet maar eens op de ‘nog te (her)lezen’ stapel).

Kaart van Tomas More’s imaginaire land ‘Utopia’.

Grappig genoeg bleek al lezen heel snel dat de auteur het NIET ironisch bedoelt. Hij is daadwerkelijk op zoek naar ‘ware moraal’. Zoals de schrijver Iain King beargumenteert, hebben we in de natuurkunde met revolutie van Newton (je weet wel, die appel die op zijn hoofd viel) een zekerheid gevonden die aanlokkelijk is. Sinds Newton kennen we de wetten van de zwaartekracht, van de tijd en de ruimte (ja ik weet het, mijn natuurkundige hart ging hier al in de weerstand en ik bleef ‘en Einstein dan?!’ roepen naar het boek’). En dat geeft ons zekerheid.

De filosofie, en zeker de morele filosofie, had zo’n Newtoniaanse revolutie nodig, stelt King. Om dit duidelijk te maken, start hij het boek met een drietal vrij klassieke morele dilemma’s. Ik zal er hier eentje beschrijven:
Sven woont in een land waar een dictator de baas is. Het is wreed regime dat overeind gehouden wordt door de berucht meedogenloze politie. Hij krijgt een baan aangeboden bij deze poltiemacht. Sven haat het regime, maar hij weet dat als hij de baan niet neemt, dat Erik de baan zal krijgen. Erik is een persoon die geniet van het doen van nare dingen. Moet Sven de baan aannemen en zo helpen het wrede regime overeind te houden? Of moet hij Erik de baan laten nemen, wetende dat Erik heel hard zal gaan werken voor deze politie en dat Erik de politie nog meedogenlozer zal maken?

Om vast te stellen dat er een juist antwoord is op dit dilemma, besteedt hij 230 pagina’s aan het stelselmatig poneren en ‘bewijzen’ van een universele morele theorie. Ik zet bewijzen tussen aanhalingstekens, want ja, ik was niet overtuigd. Als King Sherlock Holmes van stal haalt om morele theorieën te bewijzen, word ik wat ongemakkelijk (‘het is een imaginair persoon King!!!’ Ik bleef schreeuwen naar dat boek). Als de auteur ‘bewijst’ dat het doel van het leven het genereren van waarde is, door te stellen dat de argumentatie weliswaar geen rekening houdt met de mogelijkheid dat het leven helemaal geen (of geen helder te formuleren) doel heeft, maar dat in dat geval de hele redenering zinloos is, dus dat dat stukje net zo goed buiten beschouwing gelaten kan worden, word ik wanhopig. Het boek staat vol met cirkelredeneringen, post hoc propter hoc stellingen en meer onzinnige stelregels. ‘Bewijzen’ wordt bij King meer een soort ‘doodgooien met stellingen’. Ik was niet overtuigd (zoals jullie merken).

Maar goed, ik dacht bij mezelf: weet je, hoe hij er ook aan komt, misschien ben ik te streng. Misschien lees ik het als een wetenschappelijk boek waaruit alle noten en bronvermeldingen toevallig zijn weggevallen. Maar moet ik het meer lezen als een praktisch zelf-hulp boek. Laten we zien waar hij mee komt, wellicht kan ik zijn richtlijnen over hoe goede beslissingen te maken, nog best gebruiken.

King eindigt met 20 richtlijnen voor het maken van goede beslissingen. Op zich klinken de meeste nog niet eens zo naar. Bijvoorbeeld: ‘Heb empathie, en wees trouw aan je verplichtingen’, of ‘Help anderen met nederigheid en wees dankbaar voor de hulp die je krijgt’. Allemaal vrij standaard morele teksten, die je ook historisch gezien in zelfhulp boeken en religieuze teksten tegen komt. Sommige anderen geven me echter wel kippenvel: ‘Communiceer zodanig dat mensen handelen op een manier is die optimaal is voor de reële omstandigheden’ bijvoorbeeld. Of ‘Laat mensen zelf kiezen, behalve als je hun belangen beter weet dan zijzelf’.

Maar de ‘proof of the pudding’ zogezegd komt als we weer terug zijn bij Sven. Want King heeft uiteindelijk een antwoord voor deze man in dit vrij dramatische dilemma. ‘Nu weten we’, schrijft King, ‘dat Sven de baan WEL moet aannemen. Het zou egoïstische ijdelheid zijn om te weigeren zijn handen vuil te maken. En terwijl hij iets slechts doet om te voorkomen dat andere mensen nog slechtere dingen doen, moet hij zijn grotere doel voor ogen houden: het omver werpen van het wrede regime’.

King gaat verder met een voor mij nog verbazingwekkendere zin, dan voorgaande advies: ‘ Wat speciaal is aan dit advies, is dat het meer is dan advies. Dit is het Juiste Antwoord (hoofdletters van de schrijver). Het is geen kwestie van mening, het is de waarheid.’

Wow… Toen ik daar was viel ik even stil. Ik twijfelde eraan om het boek uit het raam te gooien. En toen besefte ik me: dit boek is voor mij het beste bewijs van de noodzaak van mijn onderzoek. Mensen die niet zoeken naar twijfel, naar niet weten, lopen uiteindelijk altijd (of in ieder geval heel vaak) dit soort fuiken in. Een redenering die logisch lijkt aan het begin, leidt als je hem rigide en monomaan uitvoert, bijna altijd tot een onzinnige, excessieve of in ieder geval twijfelachtige uitkomst. Er is geen waarheid. Hoofdletters ten spijt…

Dit boek blijft dan ook op mijn stapel. Wellicht wel op een ereplek. Omdat het voor mij een belangrijk punt in mijn onderzoek markeert. Gisteren – het boek was net uit – heb ik mijn eerste overleg gehad met een collega om alles wat we weten over twijfel, van mening veranderen, niet weten, morele waarheden en de invloed van je emotionele olifant, om te gaan zetten in trainingen. Een training ‘comfortabel niet weten’. Een training ‘interdisciplinair werken vereist interdisciplinair kijken’. Een dialoog training voor middelbare scholen, ter vervanging van de huidige debat training. En zo hebben we nog wel 10 andere ideeën.

Overigens hebben we gisteren onszelf wel beloofd, dat als iemand het niet eens is met onze ideeën voor trainingen, of het anders wil, dat we dan ten alle tijden de rust en ruimte pakken om te zeggen: O ja? Wat interessant! Vertel ons jouw idee! Niet weten is vooral ook practise what you preach. Een training bouwen die gebaseerd is op dat uitgangspunt, is wellicht een uitdaging 😉 Maar daar gaan we voor!

Waarheid en Juistheid lopen een bar binnen, deel 2

Vorige week  (ok, dat is niet waar, het is ruim twee weken geleden, ik zag op tegen deze blog en heb het steeds uitgesteld) vertelde ik over de glibberigheid van de waarheid. Waarheid is stiekem helemaal niet zo waar. Waarheid is een status die we geven aan zaken die door een complex systeem van waarnemingen, heuristieken en vooroordelen heen gesijpeld zijn. Ondanks dat systeem, is waarheid voor ons zo belangrijk dat we er oorlogen over voeren. Met geweren, op de snelweg of op social media. 

Waar we ook oorlogen over willen voeren, wellicht nog wel meer dan over waarheid, is over juistheid. Morele afwegingen zijn absoluut: stelen is slecht, iemand redden van de verdrinkingsdood is goed. Ondanks de trucjes die filosofen met ons proberen te spelen (google maar eens op het trolleyprobleem), twijfelen we nooit – of bijna nooit – aan onze morele afweging. Juistheid is… gewoon juist?

Helaas geldt voor juistheid ongeveer hetzelfde als voor waarheid: we zitten gewoon weer te sturen op onze olifant. Onze eerste instinctieve reactie komt vanuit onze heuristieken, onze emoties, ons instinct. Zo heb ik – als links antiautoritair opgevoed meisje – een instinctieve positieve reactie op acties die voor een beter klimaat ageren. Zelfs als mijn zoon van 13 wil spijbelen en met klasgenootjes naar Den Haag wil gaan reizen, reageer ik dus volautomatisch positief. Om er vervolgens achter te komen dat ik het best een dingetje vind, zo’n kind alleen in een volle trein naar Den Haag en demonstrerend in een mensenmassa. Om over dat spijbelen nog maar te zwijgen…

Foto uit NRC artikel over de klimaatmars in Den Haag.

De reden dat ik dit allemaal goedgevonden heb, is dat ik het opvoedkundig zeer belangrijk vindt dat mijn zoon leert omgaan met dit soort zaken. Dat hij opkomt voor zijn mening. Dat hij afwegingen maakt tussen zich aan de regels en gebruiken houden, en een punt maken dat zo belangrijk is dat het niet volgens de regels kan. Tenminste, dat hou ik mijzelf voor. De redenaties van mijn berijder zijn integer, goed te volgen en zeer rationeel. Helaas zijn het fabricaties van mijn hoofd, en heeft het niets te maken met de reden dat ik zei ‘natuurlijk mag je gaan demonstreren’. Mijn olifant ging linksaf op het moment dat hij hoorde ‘het is voor een beter klimaat’ en mijn berijder kon niet veel anders dan meegaan en een verhaal verzinnen.

Hoe had ik gereageerd als mijn zoon had willen demonstreren voor een strikter immigratiebeleid? Of voor soepelere regels rondom de leeftijdgrens rondom games en films? Had ik dan net zo natuurlijk gezegd: zeker, het is belangrijk dat je leert hoe dat werkt, demonstreren? Of had ik toch anders gereageerd?

Juistheid en waarheid, het zijn al met al maar onbetrouwbare bakens om je leven op in te richten. Ze sturen absoluut mijn handelen, maar de vraag is in hoeverre ik dat moet laten gebeuren. Want als het eigenlijk olifanten zijn die instinctief reageren, waarom is mijn waarheid en juistheid dan beter dan die van een ander?

Jonathan Haidt beschrijft in zijn boek ‘the righteous mind’ dat alle moraliteit bestaat uit dezelfde zes ingrediënten. Ik heb het hier eerder al over gehad. De mate waarin we de ingrediënten belangrijk vinden, wisselt tussen groepen. Maar volgens de beschrijving van Haidt zit er minder licht tussen al onze verschillende versies van Juistheid, dan we denken. 

De zes elementen van Juistheid, volgens Jonathan Haidt.

Als dit zo is, als deze beschrijving klopt, wie kan er dan nog een beroep doen op morele superioriteit? Wiens kompas is dan het meest zuiver? Ik begon mijn onderzoek ruim een half jaar geleden met de stelling dat we allemaal denken Frodo te zijn, maar dat volgens de regelen van het verhaal tenminste de helft van ons eigenlijk orks waren. Maar is dat zo? Hoeveel echt slechte mensen ken ik eigenlijk? Zijn onze moraliteiten wel echt zo verschillend, zo makkelijk te scoren op een ‘goed’ en ‘slecht’ meetlat?

Terwijl ik de vorige alinea opschrijf, wordt het in mij onrustig. Want ondanks dat ik geloof in de beschrijving van Haidt, ondanks dat ik veel wijsheid zie in een beschrijving van moraliteit als een algemeen gedeeld concept met verschillende prioriteiten tussen groepen, is het lastig om mijn onderbuik te verenigen met de consequenties. Want moraliteit raakt me, op een diep niveau.

Een ander voorbeeld om dit te illustreren. Weer over mijn zoon (sorry! Vooral voor hem…). Hij was ooit klein, drie of vier jaar, toen we dit gesprek hadden: 
Zoon: ‘Mama? Ik weet wat ik later wil worden!’ 
Ik: ‘Wat dan lieverd?’ 
Zoon: ‘Nou weet je, eerst wilde ik brandweerman worden’.
Ik: ‘Ja dat weet ik nog’.
Zoon: ‘Maar weet je, dat is heel veel werk. Dus nu word ik denk ik pyromaan’.
Ik: ….

Er zitten veel mysteries in deze korte uitwisseling. Bijvoorbeeld: hoe komt hij in vredesnaam aan het woord pyromaan? (bleek uit een Efteling liedje te komen). Maar op het moment zelf was mijn overweldigende gevoel er eentje van onmacht en een beetje wanhoop. Hij was – en is – een slim kind. Zijn redenering dat een vuur aansteken minder werk is dan het te blussen, was lastig onderuit te halen. Maar tegelijkertijd zag ik voor mijn geest waar dit kon eindigen, als hij zijn slimheid bleef ontwikkelen zonder ‘morele richtlijnen’. Of in ieder geval zonder morele richtlijnen die ik goed genoeg vond.

Dus voor mij is een hele belangrijke en lastige vraag: Hoe ver gaat moraal pluralisme? Is het einde zoek en kunnen we alles rechtpraten? Ik kan de argumentatie starten, maar ik weet nu al dat ik het niet o.k. vind waar die eindigt. Er is – ik heb – een objectief of in ieder geval gedeeld ‘goed’ en ‘fout’ nodig. Ik moet blijven geloven in niet alleen de Frodo’s, maar ook in de Orks. Niet zozeer omdat het zo is, omdat ze er zijn, maar wel omdat het nodig is om mijn leven te structureren. Om de groep, de maatschappij, te laten werken. 

Scene uit the Lord of the Rings, Return of the King, waar Aragorn en de rest een grote overmacht Orcs tegemoet treden.

De vraag is: maken we de verschillen tussen onze moraliteiten, tussen onze versies van Juistheid, groter dan ze zijn? Omdat dat functioneel is in onze maatschappij? Omdat het ons als een groep beter in toom houdt, meer bij elkaar houdt, samen bindt? En zo ja: hoe erg is dat? Is het onoverkomelijk? Is het een glijdende schaal naar een tribale wereld waarin de ander altijd de vijand moet blijven?

Ik weet het niet. Ik kauw nog stevig op deze. Wat ik wel weet, is dat het feit dat Juistheid minder absoluut is dan ik dacht, me nog veel steviger raakt dan het feit dat Waarheid van zijn voetstuk gevallen is. Op de een of andere manier – wellicht mijn wetenschappelijke achtergrond? – kan ik het best redelijk hebben dat Waarheid grijs is. Maar Juistheid? Poeh, daar werk ik nog aan….

Waarheid en Juistheid kwamen een bar binnen, deel 1

Ken je die moppen? Een rabbi en een pastoor kwamen een bar binnen? Het resultaat is altijd een vorm van begripsverwarring of spraakverwarring. En het is meestal best grappig. De laatste weken spoken er steeds meer grappen in mijn hoofd rond die op die bargrappen lijken. Ze gaan over Waarheid en Juistheid, en zijn meestal net zo vol van verwarring. Maar ik lach als een boer met kiespijn. Want Waarheid en Juistheid zijn voor mij pilaren van mijn bestaan. Ik ga er van uit dat ik weet wat waar is, en dat ik het juiste doe. Bakens in mijn opvoeding, leefregels op weg naar volwassenheid. Zoek naar waarheid en handel juist. Met Waarheid en Juistheid valt dus voor mij heel slecht te spotten. En toch kom ik er steeds meer achter dat er serieuze problemen zijn met deze bakens uit mijn jeugd. Volgende week zoek ik uit hoe het zit met Juistheid, vandaag leg ik Waarheid onder de loep.

De eerste barst in het pantser van Waarheid kwam op de universiteit. Ik studeerde technische natuurkunde. We hadden het over elektriciteit en magnetisme, en over massa en snelheid. We deden proefjes en berekeningen en voelden ons machtig. Totdat een van mijn docenten, in een les over licht en reflectie geloof ik, ons vroeg of de tafel waaraan we zaten, er ook zou staan als we er niet naar keken.

En nee, het was geen filosofische discussie. Het gesprek ging over licht, over weerkaatsing, over het bewijzen dat moleculen (en de nog kleinere elementen van moleculen) bestaan. Het technische bewijs daarvoor verkrijgen we via botsingen. In Zwitserland, bij CERN, botsen we deeltjes met grote snelheden tegen elkaar aan om te zien wat er is. Mooie techniek. Maar, zei de docent: als je iets alleen maar kan zien door er iets anders tegen aan te botsen, bestaat het dan ook zonder die botsing?

Ik weet nog steeds niet of de tafel waaraan ik nu tiep er ook is, als ik niet in mijn kantoor ben. Ik houd mij vast aan de gedachte dat alles gewoon blijft staan, ook als ik lunchen ben. Dat mijn wereld echt is, wat ik zie en aanraak.

Maar ja: als ik met mijn hond buiten wandel, lopen we allebei wel in een totaal andere wereld. De mijne is vol kleuren en vormen, de zijne vol geuren en geluiden. Wie heeft gelijk? Welke wereld is waar? Wetenschappers stellen vast dat we in onze eerste levensjaren heel druk bezig zijn om de input die onze ogen en oren ons geven, te snappen. We maken plaatjes in ons hoofd die zo goed mogelijk passen bij de input die we zien. Maar op een gegeven moment is ons brein hier ‘klaar’ mee, en de rest van je leven moet je het doen met de interpretaties die je op dat moment hebt. Een mooie anekdote om dit te illustreren: ik ben opgegroeid in het centrum van Haarlem, en op mijn 3everhuisde ons gezin naar een buitenwijk met gras en vijver. Als ik een eend zag, daar bij ons nieuwe huis, noemde ik die eend een duif. En als we naar de stad gingen voor boodschappen, en mijn zusje zag een duif, dan noemde ze dat een eend. 

Foto van Simply Superb Swans, een blog over vogels 

Waarheid, zo lijkt het, is iets wat we bouwen in ons hoofd. We gebruiken de input die de wereld ons geeft, maar we interpreteren die wel. Zoals Multatuli al zei: ‘Misschien is niets geheel waar, en zelfs dat niet.’ Je ogen houden je voor de gek, en als je je ogen eenmaal gebruikt hebt, doen je hersenen de rest. Met alle sluipweggetjes die we al besproken hebben, zoals de confirmation bias en cognitieve dissonantie. We zien niet wat we denken te zien, we maken een waarheid. En als we die waarheid eenmaal gebouwd hebben, zien we vervolgens alleen maar die dingen, die onze waarheid bevestigen.

In het boek ‘Heretics’ van Will Storr beschrijft de auteur heel veel voorbeelden van onze waarheidsvervorming. Gerenommeerde wetenschappers die feiten wegwuiven op semantische of detailistische argumenten, omdat ze het niet eens zijn met de inhoud van de feiten. Twee verschillende mensen die naar hetzelfde object kijken, maar iets anders zien. Het meest memorabele (zei het afschuwelijke) voorbeeld hiervan in het boek komt als de auteur undercover mee is met een reis van holocaust-ontkenners. Ze staan in Auswitz bij de gaskamer, en de reisleider laat zien dat de deur van deze kamer gewoon een handvat heeft aan de binnenkant. Bewijs dat dit geen echte gaskamer is. De auteur kijkt naar dezelfde deur, en ziet de sloten die aan de buitenkant van de deur zitten. Ze kijken allebei naar dezelfde deur, maar hun ogen registreren andere elementen.

Dit stukje uit het boek is gruwelijk en verkillend om te lezen, vooral ook omdat ik geen inkijk wíl hebben in het hoofd van een holocaust-ontkenner. Zo iemand moet gewoon heel slecht geïnformeerd zijn, heel dom, of heel slecht (vrij naar Kathryn Schulz over waarom we denken dat andere mensen het fout hebben). Storr laat me de mogelijkheid zien, dat de waarheid complexer is, dan ik in mijn hart kan accepteren. 

Still uit de TED talk van Kathryn Schulz ‘On being Wrong

Waarheid, het is een essentieel onderdeel van onze maatschappij. En tegelijkertijd iets totaal ongrijpbaars. Zoals ze in dit artikel over narratieve journalistiek schrijven bij Follow The Money: het gevaar van verhalen vertellen die de waarheid moeten overbrengen, is dat een verhaal helemaal moet kloppen. Er mogen geen tegenstrijdigheden in zitten, geen witte vlekken. Een verhaal loopt pas lekker, als het je helemaal meeneemt, erin zuigt. Dat doe je niet door continue jezelf tegen te spreken. Dat doe je door een meeslepende en kloppende verhaallijn op te bouwen.

Hoe contra-intuïtief ook, hier haal ik mijn belangrijkste les uit: pas op voor verhalen, voor waarheden, die helemaal kloppen. Pas op voor mensen die het zeker weten. De aanwezigheid van tegenstellingen, twijfel en onduidelijkheid in een verhaal of in een mening, is een goede indicatie van zijn waarheid. Want echte waarheid? Die is altijd complexer dan we denken.