Soms vallen zaken samen op een bijna magische wijze. Serendipity noemen de Engelsen dat met een prachtig woord: gelukkig toeval. Vorige week schreef ik een van mijn meest serieuze en zelfkritische blogs ooit. Ik beschreef hoe ik stelselmatig groepen in mijn eigen samenleving marginaliseer. Hoe ik niet hoor wat ze te zeggen heb en hun gezichtspunt niet serieus neem.
Een troosteloze ontdekking, ook doordat ik geen makkelijke oplossing had voor het probleem dat ik zag. Een toverstokje dat me opeens door mijn confirmation bias zou laten heen kijken, ik heb het nog niet gevonden. Was ik gedoemd om mijn oogkleppen op te houden, niet verder komend dan een constant gevecht om in ieder geval de rand van de oogklep in beeld te krijgen? Zitten we echt gevangen in onze eigen vooroordelen?
Toen las ik gelukkig een artikel van de Correspondent over zilvervossen. En las ik een boek over Darwin en psychologie. En samen wisten die twee me er weer een beetje bovenop te krijgen. Ik neem jullie graag mee in mijn weg terug naar een positieve en hoopvolle toekomst. Het is ten slotte blue monday!
Eerst die zilvervossen. Het artikel van de Correspondent begint eigenlijk ook best negatief. Ze vragen zich af hoe het toch komt dat de mens de baas geworden is op aarde. Die Neanderthaler was – zo weten we ondertussen – minstens net zo slim als wij. En sterker. Toch ligt de Neanderthaler nu uitgestorven in het museum, terwijl wij de wereld bevolken. Hoe kan dat?
Theorieën hierover krijgen al snel een duister tintje. Van de homo economicus tot filosofieën van Locke: de mens wordt vaak neergezet als een ras dat individualistisch is en op zoek naar maximalisatie van zijn eigen geluk. Aardig als het moet, gemeen als het kan. Als hij er maar beter van wordt.
En toen kwamen die vossen. Een wetenschapper had diep in Siberië een experiment gedaan: generatie op generatie alleen maar gefokt met de minst agressieve vos (het is een zeer agressief ras). Er werd op niets anders geselecteerd dan vriendelijkheid.
Het effect van het fokprogramma was ingrijpend: de vossen die op vriendelijkheid gekweekt waren, veranderden ook op andere vlakken. De vossen werden kinderlijker, speelser. Hun vacht kreeg vlekken. Hun hersenen krompen, hun kaken werden kleiner. Ze gingen – kortom – meer lijken op puppies. Het leek op de domesticatie van de wolf naar de hond. En wellicht ook, zo stelden de wetenschappers, op de evolutie van de mens?
De theorie is dat ook mensen lange tijd al op vriendelijkheid fokken. En dat we zo een homo puppy geworden zijn. Als je de plaatjes ziet, geloof je het meteen: onze gezichten zijn veel minder geprononceerd (kaaklijn kleiner, wenkbrauwen kleiner) en onze hersenpan is gekrompen. Om de Correspondent te quoten: ‘Mensen werden slapper, kwetsbaarder en kinderachtiger. We kregen een kleiner brein, terwijl onze wereld steeds ingewikkelder werd.’ Waarom? En hoe kan dit een voordeel zijn?
Het voordeel zit in ons vermogen om sociaal te leren. Te leren van anderen dus. De sociale intelligentie is wat peuters in experimenten van nu onderscheid van chimpansees. Ons vermogen om te delen, te ontvangen en in een groep te werken, maakt ons effectiever en heeft evolutionair gezien wellicht wel gezorgd voor onze dominantie op deze aarde. Vriendelijkheid is wellicht wel de grootste kracht van de mens.
Daar wordt een mens vrolijk van, zo op blue monday. Het boek ‘The Righteous Mind’ van Jonathan Haidt helpt mij nog verder over mijn winter dip. Niet dat dit boek nu zo vreselijk positief is. Het boek vertelt in drie delen, drie belangrijke ontdekkingen op het gebied van moraliteit:
1. Intuïtie komt eerst, rationaliteit komt pas daarna.
2. Moraliteit is meer dan eerlijkheid en zorg.
3. We zijn 90 procent Chimpansee en 10 procent Bij.
Zijn eerste punt komt er op neer dat volgens Haidt menselijke ratio niet gezien kan worden als een menner van een koets (waarbij de koets onze emotie en intuïtie is), maar beter een berijder op een olifant. De olifant (onze intuïtie) is zo groot, dat hij door de berijder slechts marginaal bij te sturen is. De berijder kan proberen te sturen, maar zal er meestal mee volstaan om plausibele reden te verzinnen waarom hij daarheen wilde gaan, waar de olifant heen loopt. Oftewel: we redeneren 95% van de tijd niet om waarheid te vinden, maar om onze acties te verantwoorden.
Niet heel positief natuurlijk, maar wel inzichtelijk. Het werd voor mij positief toen Haidt met experimenten aangaf hoe je om kunt gaan met je olifant. De intuïtieve reactie op zaken om je heen kun je niet uitzetten. Maar deze reactie is niet alleen supersnel (en daarom altijd eerder dan de rede), hij is ook vluchtig. Proefpersonen die 2 minuten moesten wachten voordat ze antwoord gaven op morele kwesties, antwoorden zuiverder en rationeler (niet getriggerd door de olifant) dan proefpersonen die meteen antwoord moesten geven. Rust, tijd, aandacht: het kan helpen om je olifant bij te sturen. Het voelt een beetje als boosheid of verdriet: het wegdrukken kan tot enorme problemen leiden en is ook nog eens meestal niet zo efficient, maar even uitrazen kan wel ruimte geven voor een meer afgewogen gesprek.
Zijn tweede punt gaat in waarom we het over de wereld niet eens zijn over wat moreel goed is. Er zijn – zo stelt Haidt – meerdere onderdelen van moraliteit. En hoewel die onderdelen beperkt zijn (hij komt tot zes ‘smaken’: Zorg, Vrijheid, Eerlijkheid, Loyaliteit, Autoriteit en Heiligheid), zijn de combinaties die ermee te maken zijn, oneindig. Hierdoor kan het komen dat groepen uitgaan van dezelfde normen en waarden, maar doordat ze het verschillende onderdelen het belangrijkst vinden, komen tot een andere morele afweging. Het begrijpen van deze afweging, zo stelt Haidt, kan niet zonder je te verdiepen in alle zes de onderdelen van moraliteit. Een pleidooi voor meer inzicht en nieuwsgierigheid naar het gelijk van de ander.
Tenslotte bespreekt Haidt de eeuwige tegenstelling tussen psychologen en sociologen: gaat het om het individu of om de groep? Haidt stelt dat het om beide gaat, en dat we groeps-dynamieken niet mogen overslaan als we praten over zaken als moraliteit. Groepsprocessen zoals raves, religie en de zondagse voetbalwedstrijd maken ons weerbaarder, efficiënter en – voor de anderen binnen onze groep in ieder geval – aardiger. Groepsprocessen kunnen ook hele nare effecten hebben, met name voor diegenen die we niet tot onze groep rekenen. Maar de oplossing dat ieder mens overal bij moet horen, de toekomstvisie van John Lennon in het liedje ‘Imagine’, zou volgens Haidt wel eens zeer negatief kunnen uitpakken. We hebben – zo stelt hij – het groepsproces nodig. Als was het maar omdat we in die groep het voordeel dat we als ‘Homo Puppy’ hebben pas echt goed kunnen gebruiken. De Homo Puppy gedijt het best in een roedel.
Wat hebben het boek en artikel me geleerd? Dat ik mijn oogkleppen wel degelijk kan verruimen. Ik wil en zal me gaan verdiepen in die morele pluraliteit. Vanuit mijn achtergrond en omgeving heb ik veel meer met de onderdelen Eerlijkheid, Zorg en Vrijheid van moraliteit. Loyaliteit is soort van neutraal voor me, Heiligheid is een groot wit vlak en Autoriteit roept bij mij zelfs negatieve associaties op. Ik wil gaan voelen en merken hoe deze onderdelen van waarde zijn voor andere mensen, hoe ze een positieve bijdrage kunnen leven aan het morele kompas van een samenleving.
Daarbij zullen de beelden van de Homo Puppy, die uitblinkt in leren van anderen, en van de berijder met de olifant, die een onmiddellijke maar vluchtige eerste reactie heeft, me bij blijven. De Homo Puppy geeft me het vertrouwen dat we samen verder kunnen komen. Dat goed voorbeeld echt zorgt voor goed volgen. Iets wat we ook zien in de huidige maatschappij. Het is niet alleen maar kommer en kwel, tribalisme en polarisatie. Er is ook een Gilette reclame (zie link hieronder), die laat zien hoe mannen een beter rolmodel kunnen zijn voor hun zoons. Goed voorbeeld doet goed volgen, ook in de praktijk.
En mijn olifant? Die geef ik voortaan wat meer aandacht en ruimte om er te zijn. Zonder me als willoos volgeling van zijn voorkeuren te gedragen. Hij mag de eerste zet doen, maar als ik als bereider genoeg rust neem, kan ik het laatste lachen.