Vorige week (ok, dat is niet waar, het is ruim twee weken geleden, ik zag op tegen deze blog en heb het steeds uitgesteld) vertelde ik over de glibberigheid van de waarheid. Waarheid is stiekem helemaal niet zo waar. Waarheid is een status die we geven aan zaken die door een complex systeem van waarnemingen, heuristieken en vooroordelen heen gesijpeld zijn. Ondanks dat systeem, is waarheid voor ons zo belangrijk dat we er oorlogen over voeren. Met geweren, op de snelweg of op social media.
Waar we ook oorlogen over willen voeren, wellicht nog wel meer dan over waarheid, is over juistheid. Morele afwegingen zijn absoluut: stelen is slecht, iemand redden van de verdrinkingsdood is goed. Ondanks de trucjes die filosofen met ons proberen te spelen (google maar eens op het trolleyprobleem), twijfelen we nooit – of bijna nooit – aan onze morele afweging. Juistheid is… gewoon juist?
Helaas geldt voor juistheid ongeveer hetzelfde als voor waarheid: we zitten gewoon weer te sturen op onze olifant. Onze eerste instinctieve reactie komt vanuit onze heuristieken, onze emoties, ons instinct. Zo heb ik – als links antiautoritair opgevoed meisje – een instinctieve positieve reactie op acties die voor een beter klimaat ageren. Zelfs als mijn zoon van 13 wil spijbelen en met klasgenootjes naar Den Haag wil gaan reizen, reageer ik dus volautomatisch positief. Om er vervolgens achter te komen dat ik het best een dingetje vind, zo’n kind alleen in een volle trein naar Den Haag en demonstrerend in een mensenmassa. Om over dat spijbelen nog maar te zwijgen…
De reden dat ik dit allemaal goedgevonden heb, is dat ik het opvoedkundig zeer belangrijk vindt dat mijn zoon leert omgaan met dit soort zaken. Dat hij opkomt voor zijn mening. Dat hij afwegingen maakt tussen zich aan de regels en gebruiken houden, en een punt maken dat zo belangrijk is dat het niet volgens de regels kan. Tenminste, dat hou ik mijzelf voor. De redenaties van mijn berijder zijn integer, goed te volgen en zeer rationeel. Helaas zijn het fabricaties van mijn hoofd, en heeft het niets te maken met de reden dat ik zei ‘natuurlijk mag je gaan demonstreren’. Mijn olifant ging linksaf op het moment dat hij hoorde ‘het is voor een beter klimaat’ en mijn berijder kon niet veel anders dan meegaan en een verhaal verzinnen.
Hoe had ik gereageerd als mijn zoon had willen demonstreren voor een strikter immigratiebeleid? Of voor soepelere regels rondom de leeftijdgrens rondom games en films? Had ik dan net zo natuurlijk gezegd: zeker, het is belangrijk dat je leert hoe dat werkt, demonstreren? Of had ik toch anders gereageerd?
Juistheid en waarheid, het zijn al met al maar onbetrouwbare bakens om je leven op in te richten. Ze sturen absoluut mijn handelen, maar de vraag is in hoeverre ik dat moet laten gebeuren. Want als het eigenlijk olifanten zijn die instinctief reageren, waarom is mijn waarheid en juistheid dan beter dan die van een ander?
Jonathan Haidt beschrijft in zijn boek ‘the righteous mind’ dat alle moraliteit bestaat uit dezelfde zes ingrediënten. Ik heb het hier eerder al over gehad. De mate waarin we de ingrediënten belangrijk vinden, wisselt tussen groepen. Maar volgens de beschrijving van Haidt zit er minder licht tussen al onze verschillende versies van Juistheid, dan we denken.
Als dit zo is, als deze beschrijving klopt, wie kan er dan nog een beroep doen op morele superioriteit? Wiens kompas is dan het meest zuiver? Ik begon mijn onderzoek ruim een half jaar geleden met de stelling dat we allemaal denken Frodo te zijn, maar dat volgens de regelen van het verhaal tenminste de helft van ons eigenlijk orks waren. Maar is dat zo? Hoeveel echt slechte mensen ken ik eigenlijk? Zijn onze moraliteiten wel echt zo verschillend, zo makkelijk te scoren op een ‘goed’ en ‘slecht’ meetlat?
Terwijl ik de vorige alinea opschrijf, wordt het in mij onrustig. Want ondanks dat ik geloof in de beschrijving van Haidt, ondanks dat ik veel wijsheid zie in een beschrijving van moraliteit als een algemeen gedeeld concept met verschillende prioriteiten tussen groepen, is het lastig om mijn onderbuik te verenigen met de consequenties. Want moraliteit raakt me, op een diep niveau.
Een ander voorbeeld om dit te illustreren. Weer over mijn zoon (sorry! Vooral voor hem…). Hij was ooit klein, drie of vier jaar, toen we dit gesprek hadden:
Zoon: ‘Mama? Ik weet wat ik later wil worden!’
Ik: ‘Wat dan lieverd?’
Zoon: ‘Nou weet je, eerst wilde ik brandweerman worden’.
Ik: ‘Ja dat weet ik nog’.
Zoon: ‘Maar weet je, dat is heel veel werk. Dus nu word ik denk ik pyromaan’.
Ik: ….
Er zitten veel mysteries in deze korte uitwisseling. Bijvoorbeeld: hoe komt hij in vredesnaam aan het woord pyromaan? (bleek uit een Efteling liedje te komen). Maar op het moment zelf was mijn overweldigende gevoel er eentje van onmacht en een beetje wanhoop. Hij was – en is – een slim kind. Zijn redenering dat een vuur aansteken minder werk is dan het te blussen, was lastig onderuit te halen. Maar tegelijkertijd zag ik voor mijn geest waar dit kon eindigen, als hij zijn slimheid bleef ontwikkelen zonder ‘morele richtlijnen’. Of in ieder geval zonder morele richtlijnen die ik goed genoeg vond.
Dus voor mij is een hele belangrijke en lastige vraag: Hoe ver gaat moraal pluralisme? Is het einde zoek en kunnen we alles rechtpraten? Ik kan de argumentatie starten, maar ik weet nu al dat ik het niet o.k. vind waar die eindigt. Er is – ik heb – een objectief of in ieder geval gedeeld ‘goed’ en ‘fout’ nodig. Ik moet blijven geloven in niet alleen de Frodo’s, maar ook in de Orks. Niet zozeer omdat het zo is, omdat ze er zijn, maar wel omdat het nodig is om mijn leven te structureren. Om de groep, de maatschappij, te laten werken.
De vraag is: maken we de verschillen tussen onze moraliteiten, tussen onze versies van Juistheid, groter dan ze zijn? Omdat dat functioneel is in onze maatschappij? Omdat het ons als een groep beter in toom houdt, meer bij elkaar houdt, samen bindt? En zo ja: hoe erg is dat? Is het onoverkomelijk? Is het een glijdende schaal naar een tribale wereld waarin de ander altijd de vijand moet blijven?
Ik weet het niet. Ik kauw nog stevig op deze. Wat ik wel weet, is dat het feit dat Juistheid minder absoluut is dan ik dacht, me nog veel steviger raakt dan het feit dat Waarheid van zijn voetstuk gevallen is. Op de een of andere manier – wellicht mijn wetenschappelijke achtergrond? – kan ik het best redelijk hebben dat Waarheid grijs is. Maar Juistheid? Poeh, daar werk ik nog aan….