The Sting

Ik zou jullie nog wat vertellen over mijn favoriete drogredenering: The Gamblers Fallacy. Oftewel de gokkers drogredenering. Deze drogredenering, deze snelkoppeling in ons hoofd, komt geheel en al voort uit het feit dat we zo slecht om kunnen gaan met toeval (lees: Welcome to the Matrix voor meer hierover).

De gokkers drogreden is simpel uit te leggen: stel je staat in het casino bij het roulettewiel. De afgelopen 4 keer is het balletje op een rood cijfer terecht gekomen. Wat doe je als je inzet? Je gokt op zwart toch?Want ‘die zit eraan te komen’!

Een ander goed voorbeeld komt ook uit het casino. Je ziet daar mensen uren en uren bij dezelfde eenarmige bandiet staan. Want, zo zeggen ze: deze is klaar voor een jackpot! Wat ze bedoelen is dat er al heel lang geen jackpot meer gevallen is bij de gokmachine, en het dus ‘tijd is’ dat de jackpot een keer valt.


Zoals jullie allemaal weten van mijn eerdere blogs, is toeval echt toeval, ook als we dat niet willen. De kans dat het balletje op een zwart cijfer komt, is (iets minder dan) 50%. De kans dat de jackpot valt, is zo groot als afgesteld in de machine (en dat is niet groot). Deze kansen veranderen alleen als je de machines aanpast. Niet als je ze vaker gebruikt.

Het lastige van deze drogreden is, dat het gaat over toeval, maar ook over statistiek (de wetenschap van het verzamelen en vergelijken van getallen). En ons hoofd is nu eenmaal niet gebouwd op getallen (lees Hans Roslings Feitenkennis er nog maar eens op na). We zien getallen slecht, trekken ze uit verhouding en maken ze in iets met een emotionele of in ieder geval normatieve waarde (veel! weinig! gevaarlijk!). Terwijl statistiek droog verzamelt en rekent, voelen wij en trekken wij conclusies.

Neem de docent die een student met een bijzonder hoog cijfer voor een tentamen een compliment geeft, alleen maar om te zien dat deze student het de volgende keer slechter doet. Terwijl de student die hij op zijn kop gegeven heeft voor het ongelofelijk slechte cijfer, het de volgende keer beter doet. De docent trekt de – gevoelsmatig zeer correcte – conclusie dat studenten meer onder de indruk zijn van op hun kop krijgen, dan van complimenten. Terwijl het effect van de statistiek op deze tweede serie cijfers waarschijnlijk groter is geweest dan het effect van zijn belonen en straffen.

Het effect van de statistiek op deze twee studenten werkt als volgt: er is een gemiddelde score van alle studenten bij een tentamen. De student met een afwijkend hoog cijfer, heeft een grotere kans om de volgende keer meer gemiddeld te scoren (in het plaatje hieronder scoort 68% van de studenten gemiddeld), dan dat hij heeft om weer zo’n afwijkend hoog cijfer te halen (16% van de studenten scoort afwijkend hoog). De student met een afwijkend laag cijfer, heeft ook een grotere kans om de volgende keer meer gemiddeld (68% kans) te scoren, dan dat zijn kans is op weer zo’n afwijkend laag cijfer. De wet van de gemiddelden is veel minder intuïtief, maar voor de docent wel waarschijnlijk een sterkere voorspelling van toekomstige resultaten, dan zijn beloon- of strafbeleid. 

Disclaimer: natuurlijk zeg ik hier niet dat studeren niet helpt. Dat is het lastige van statistiek: de conclusies gaan altijd over grotere groepen en gemiddelden. En gemiddeld gesproken, is de kans nu eenmaal groter dat je een tentamenscore haalt ergens in het midden van de curve.

Raar he? Het voelt alsof we opeens allemaal in een lab wonen. Natuurlijk snappen we dat we, als we een muntje heel vaak opgooien,ongeveer de helft van de worpen op kop vallen, en de helft op munt. Maar dat wij zelf ook net muntjes zijn, onderhevig aan dezelfde wetten van het toeval, de grote gemiddelden en de kansberekening, dat voelt vreemd en onnatuurlijk. En toch is dat het gevolg van het accepteren dat zoveel in ons leven niet met een reden gebeurt, maar in toeval. Zeg maar gebeurt als gevolg van het gooien vaneen munt.

Dus de volgende keer dat je denkt: het moet nu wel goed/slechtgaan, want de vorige paar keer…. Stop dan jezelf en lach in een spiegel. En pak een muntje uit je portemonnee om even op te gooien. Gewoon, om zichtbaar temaken dat wat er die dag gaat gebeuren, voor een groot deel ook van het toeval afhangt. Natuurlijk is dat eng, maar stiekem ook best bevrijdend: het ligt immers bij al dat toeval om je heen, niet allemaal meer helemaal aan jou. Lekker toch?

Voor veel meer blogs over statistiek, en over hoe je statistiek kan gebruiken bij de beslissingen die je dagelijks maakt, bezoek de website van poker kampioen en wetenschapsfan Liv Boeree. Of als je maar 6 minuten over hebt, bekijk in ieder geval haar TED talk over ‘drie lessen voor het nemen van beslissingen door een poker kampioen’.

Welcome to the Matrix

Mensen zijn patroon-zoek machines. Neem die M&M’s uit de vorige blog. Of je wilt of niet, je zoekt naar een patroon. Iemand zei tegen me: ‘Er moet wel een patroon in zitten toch? Anders zou je de foto niet op je blog hebben gezet’. Het geloof dat er patronen zitten in bijna alles, zit diep in ons systeem. Hele websites bestaan er waarop mensen foto’s van wolken, gebouwen, prullebakken en nog veel meer plaatsen, waarop het patroon van een gezicht te zien is.  

Dit levert twee vragen op:  Waarom zoeken we zo naar patronen? En belangrijker: waarom is dat dan (soms) erg?

Foto uit de Flickr collectie Faces in Places.

De eerste vraag: waarom zoeken we naar patronen?

Een gangbare theorie gaat als volgt: vroeger, heel vroeger, toen we op de steppe leefden en mammoeten jaagden, was de natuur om ons heen bijzonder ‘toevallig’. Niets stond lekker recht en hoekig. Gevaar was niet netjes ingekaderd en met borden omzoomd. Gevaar moesten we vinden. Zagen we strepen ergens in het gras? Grote kans dat het gewoon een patroon was dat toevallig ontstaan was, maar toch: als het een tijger (of wat er toen ook aan gestreepte roofdieren leefde) was, was de prijs voor het negeren van het patroon heel groot. En de prijs voor het ten onrechte wegrennen van het gestreepte gras was te overzien. Een simpele kosten-baten analyse moet het geweest zijn in onze hersenen, die over de tijd heen ons patronen-vind-systeem heeft geperfectioneerd. En met succes: we bestaan als soort nog steeds. We zien nog steeds overal patronen (en gezichten) en nog steeds is het meestal niet iemand of iets dat ons wil opeten. Maar de kosten-baten analyse kan nog altijd uit.


En dan vraag twee: waarom is het soms erg dat we overal patronen zien?Wat is er mis met het simpele vermaak van de optische illusie of het zien van gezichten in een putdeksel? Dat is toch onschuldig vermaak? Wat kost dat nu helemaal?

Op zich kost het zien van die problemen inderdaad heel weinig. Het grootste probleem zit niet in de ‘simpele’ ambiguïteit (op twee manieren te begrijpen) van een optische illusie of in het wel of niet zien van een raket in de wolkenhemel. Het grootste probleem van onze verslaving aan patronen ontstaat in situaties die niet ambigue zijn, maar die op heel veel verschillende manieren te interpreteren zijn. Het echte leven, zeg maar. Want lacht die collega nu oprecht naar je? Of kijkt hij gemeen? Is er een reden voor dat het steeds gaat regenen als jij naar buiten wil, of dat je hoofdpijn krijgt van telefoneren? We zoeken de hele dag door naar patronen om onze wereld begrijpelijk te maken.

Dat zoeken van patronen in het ‘echte’ leven is nodig en behulpzaam. Maar we trekken het wel heel veel door, dat van die patronen. Met name bij situaties van onzekerheid en extreme emoties (angst, blijdschap) slaat onze duidingsmachine wel eens op hol. Evolutionair gezien natuurlijk heel logisch: juist in situaties van gevaar moest de patroon-vind-machine je leven redden. Maar toch: in de huidige maatschappij levert dit soms heel veel ellende op. Mensen volgen hun patronen-zoek-machine tot in de meest extreme theorieën, omdat simpelweg gesteld ‘Het allemaal echt geen toeval kan zijn’.

Als er iets gebeurt, met name iets héél goeds of iets héél slechts, dan moeten we daar een ordening bijvinden, een reden. En onder die druk is onze patroon-zoek-machine ons beste wapen om snel te ordenen, snel te begrijpen en vooral: snel weer vaste grond onder de voeten te krijgen. Het probleem hierbij? De patronen die we vinden, zijn altijd gebaseerd op het wereldbeeld dat we al snappen, al kennen, al accepteren. Ik ken niemand die in wolken patronen ziet van onbekende voorwerpen, of die nieuwe uitvindingen herkent in gebouwen. We verbouwen de wereld met behulp van onze patronen-vind-machine terug naar ons bestaande referentiepunt. We verbouwen de wereld net zo lang, tot hij er weer uitziet als wij hem kennen. Veilig, vertrouwd en behoudend.


De reden dat we ons zo vasthouden aan onze bekende wereld en patronen, is dat het alternatief voor ons hoofd veel erger is. Als we geen patronen vinden, zullen we een nieuw referentiepunt moeten accepteren. Een heel ongemakkelijk referentiepunt. Namelijk dat veel, heel veel, in ons leven toeval is. De boterham met pindakaas die valt op de besmeerde helft? De walkman die je vergat terug te geven na het lenen, van de persoon die uiteindelijk je echtgenoot is geworden? Je baby die overleden is? De onweersbui net als je geen paraplu bij je hebt of de plotselinge zonneschijn wanneer je je zonnebril hebt thuis gelaten? Allemaal stom toeval.

Toeval zien en erkennen vinden we zo moeilijk, omdat we toeval eng vinden, zien als iets negatiefs. Veel religies zijn gebaseerd op het idee dat toeval niet bestaat. En ook in de wetenschap wordt er alles aan gedaan om toeval uit te bannen. Het onderkennen hoeveel in ons leven toevallig is, zou de hele boek- en filmindustrie volledig plat leggen (En toen? O, toevallig ging het goed. Einde). Toeval is ongrijpbaar, onbegrijpelijk en dus taboe. We zwijgen toeval het liefst helemaal dood.


En dus zien we langszamerhand het toeval echt niet meer. Zoals Robert J. Tibshirani, a statisticus aan Stanford, toelicht: Je bent wel verrast als je in één keer een ‘royal flush’ krijgt toegedeeld bij poker. En je hebt gelijk: de kans dat je die kaarten krijgt, is zeer klein. Maar tegelijkertijd is het volgende waar: de kans van IEDERE set van vijf kaarten die je krijgt, is heel erg klein. Het valt je alleen maar op als de set heel goed is (of heel slecht). En als je twee keer een royal flush na elkaar krijgt? Dan is het bijgeloof geboren en doe je iedere keer daarna dat je poker gaat spelen je ‘geluksshirt’ aan. Want dat kan echt geen toeval zijn….

Een schitterende illustratie van onze weerzin tegen toeval, met name bij hele goede of hele slechte gebeurtenissen, lees je in het artikel ‘The Odds of That’ van Lisa Belkin in The New York Times. Ze schrijft over de terroristische aanslag van 11 september:

‘In the past year there has been plenty of conspiracy, of course, but also a lot of things have “just happened.” And while our leaders are out there warning us to be vigilant, the statisticians are out there warning that patterns are not always what they seem. We need to be reminded that most of the time patterns that seem stunning to us aren’t even there. For instance, although the numbers 9/11 (9 plus 1 plus 1) equal 11, and American Airlines Flight 11 was the first to hit the twin towers, and there were 92 people on board (9 plus 2), and Sept. 11 is the 254th day of the year (2 plus 5 plus 4), and there are 11 letters each in “Afghanistan,” “New York City” and “the Pentagon” (and while we’re counting, in George W. Bush), and the World Trade towers themselves took the form of the number 11, this seeming numerical message is not actually a pattern that exists but merely a pattern we have found. After all, the second flight to hit the towers was United Airlines Flight 175, and the one that hit the Pentagon was American Airlines Flight 77, and the one that crashed in a Pennsylvania field was United Flight 93, and the Pentagon is shaped, well, like a pentagon.’

Uiteindelijk is dit geen blog geworden over patronen, maar over toeval. En over de slechte naam die we toeval hebben gegeven in onze maatschappij. Toeval is ongrijpbaar, onbegrijpelijk en taboe. En daarmee veroordelen we onszelf tot onze patronen-vind-machine en de wereld zoals we die altijd al gekend hebben. We nemen de blauwe pil en leven door in de veilige, voorspelbare, wereld.

Links:

The Matrix, een science fiction film over toeval en patronen: https://www.imdb.com/title/tt0133093/

‘The Odds of That’ van Lisa Belkin in The New York Times: https://www.nytimes.com/2002/08/11/magazine/the-odds-of-that.html

The art of everyday thinking: https://courses.edx.org/courses/course-v1:UQx+Think101x+2T2018/course/

2001: a space odyssey

Het menselijke brein facineert me. Ik blijf dus nog even hangen in mijn onderzoek – en in mijn blogs – bij dit onderwerp. Want die computer in ons hoofd… is helemaal geen computer! Dat is te zeggen: het brein lijkt niets op wat wij nu een computer noemen. Het brein rekent niet neutraal, kan zo goed als niets feilloos onthouden, verandert continu de input die je er in stopt en maakt zelfstandig, zonder het jou te vertellen, keuzes in wat er wel en niet toegelaten wordt. Het brein is door deze zelfstandigheid aan de ene kant zoveel slimmer en effectiever, en aan de andere kant zoveel onvoorspelbaarder en gevaarlijker dan een computer.

Even kort over computers: Al lang zoeken mensen (hele slimme mensen) naar kunstmatige intelligentie (KI). Eerst werd die gezocht in rekenkracht (een computer is echt heeeeeel snel!). De eerste grote stap die ooit gezet werd in de KI was het verslaan van Garry Kasparov (op dat moment wereldkampioen schaak) in een spelletje schaak. Door Deep Blue. Een naam uit het science fiction boekje toch? Je ziet hem al voor je, een paar jaar na deze overwinning, als dictator van de wereld (of gebeuren dat soort dingen alleen in mijn hoofd?).

Anyway: het was uiteindelijk niet zo’n slimme robot, die deep blue. Hij was vooral heel erg snel. Na iedere zet die Kasparov deed, kon hij snel genoeg uitrekenen wat er bij alle mogelijke tegenzetten kon gebeuren. Zo kon hij steeds de beste zet kiezen. Dat is heel knap, maar uiteindelijk  werd besloten dat knap niet hetzelfde was als intelligent. 

De tweede grote stap in de AI werd gezet door de computer AlphaGo. Hij versloog  Lee Sedol (9e dan) in het spel Go. Go is nog veel ingewikkelder dan schaak, dus alleen maar heel snel rekenen was niet meer genoeg. Nee, in haar voorbereiding op de wedstrijd tegen Sedol, ging AlphaGo op zoek naar ervaringen. Ze oefende tegen andere computers, en tegen mensen.  Ze oefende zoals wij leren fietsen zeg maar. Zo bouwde de computer kennis en ervaring op. Behoorlijk gelijksoortig aan hoe wij het zouden doen, als we de tijd zouden vrijmaken voor het leren van het spel GO. Deze overwinning was een echte overwinning voor KI, en dan specifiek voor het kunnen leren (zelfstandig leren, niet programmeren) door computers.

Maar ik weid uit en dwaal af. Want waarom ik dit zo interessant vind, is dat onze hersenen dus meer lijken op die GO-machine dan op Deep Blue. We zien dingen, leren daarvan, en onthouden (op een bepaalde manier) die ervaringen. Computerdeskundigen hebben de GO-machine aan het begin regels geven over hoe hij dit leren moest aanpakken. En daarna is die machine zelfstandig aan de gang gegaan. En weet je: wij hebben dat soort regels ook, gekregen aan het begin (waarbij ik even het Nature/Nurture debat oversla voor nu). Regels die ons brein gebruikt om geheel zelfstandig aan de gang te gaan. Regels die ons over het algemeen waanzinnig helpen, maar soms ook bizar in de weg zitten. 

In de komende blogs wil ik met jullie  een paar van deze regels doornemen:

  • Patronen zijn beter dan chaos (denk aan de stippen in het vorige blog).
  • Ik kan de toekomst voorspellen (een misvatting die voortkomt uit die voorliefde voor patronen).
  • Ik kan bewijzen dat ik gelijk heb (want alle feiten wijzen er op dat de aarde plat is).

Volgende keer dus ‘Patronen zijn beter dan Chaos’. En dan komen jullie er ook achter of er nu wel, of niet een patroon zit in deze afbeelding:

Links uit dit blog zijn:

Now you see me…..


Wat zien jullie op het bovenstaande plaatje? Zwarte vlekken op een witte achtergrond?

Wat u als ik zeg dat ik dit blog bijna de 101 Dalmatiers had genoemd? Helpt dat?

Als je nog steeds geen idee hebt, stop dan even met lezen en geniet van dit moment. Want geloof me: als ik het eenmaal uitgelegd heb, zul je nooit meer zo naar dit plaatje kunnen kijken, als je nu kijkt.

Goed, kan ik?


Waar dit zoekplaatje een voorbeeld van is, is van één van Hans Roslings vuistregels (zie Ken de duivel bij zijn juiste naam, voor een inleiding in deze vuistregels): Eén perspectief: zorg dat je een gereedschapskist krijgt. Wat Hans Rosling hiermee bedoelde was; je ziet dingen vaak maar vanuit één standpunt. Dat bepaalt niet alleen wat je ziet (want je ziet nooit alles wat je zou kunnen zien) maar ook hoe je datgene wat je ziet, interpreteert.

Neem dit plaatje: wat je ziet, is afhankelijk va de context waarin je het ziet. Overigens: lang hebben psychologen allemaal diepe betekenissen gegeven aan wat je hier zag, maar dat wordt heden ten dage niet meer geloofwaardig gevonden. Dus het is vooral grappig: wat zie jij?


De een ziet een jonge vrouw die naar achter kijkt, over haar schouder. De ander ziet een oude vrouw, die naar voren kijkt. De een ziet een halssierraad, de ander een mond. De Een ziet een oog, de ander een oor.

Maar waar wil ik heen met al deze plaatjes? Uiteindelijk zijn optische illusies van vrouwen en honden erg grappig, maar wat hebben ze voor betekenis bij mijn onderzoek? Waarom leer ik over optische illusies en over hoe je hoofd je voor de gek houdt?

Voor mij zit een kern in de observatie dat het heel moeilijk is om van perspectief te veranderen in deze plaatjes. Als je de dalmatiër eenmaal ziet, is het verrekte moeilijk om nog terug te komen naar dat moment dat je alleen maar verwilderd naar stippen zat te kijken. Als je de jonge (of oude) vrouw eenmaal ziet, kost het bijna hoofdpijn gevende oogturing om de andere vrouw in beeld te krijgen. Met de tijd wordt deze overigens wel makkelijker: het oog traint, en de hersenen blijkbaar ook. Ieder van jullie die dit plaatje nu al voor de honderdste keer ziet weet de oude én de jonge vrouw er binnen milliseconden uit te halen. Perspectief wisselen went blijkbaar, als beide perspectieven vertrouwd en bekend voelen.

Wat betekent dat nu voor mijn mogelijkheid om van mening te veranderen? Als ik de correspondent moet geloven, heel veel. Ze schrijven over onderzoek waaruit iets heel opvallends (en tegelijkertijd iets heel logisch) blijkt: hoe sterker je mening over een bepaald onderwerp, hoe minder je ‘ziet’ van de logische argumenten die jouw mening niet staven. Feiten zijn wellicht belangrijk voor het vormen van een mening, maar vaak niet de ‘drijvende kracht’ achter het veranderen van mening. In de beeldspraak geplaatst van de optische illusies: hoe waar het ook is dat de dalmatiër en oude vrouw aanwezig zijn in het plaatje, als je het niet wil zien, kun je het ook echt niet zien.

Voor mij werd dit punt echt ‘naar binnen’ geduwd deze week in het boek ‘Strangers in their own land’, dat ik nog altijd aan het lezen ben. Na bijna 2/3 van het boek gelezen te hebben, zat ik nog steeds in de academische, beschouwende, positie. Ik zat continue te bedenken wat ik kon gebruiken van het boek, van het onderzoek. Een echte connectie met de mensen waarover Hochschild schreef, had ik niet. De bewoners van de staat Louisiana, die dagelijks de gevolgen van milieuvervuiling door bedrijven die de regels met de voeten treden, om tegelijkertijd iedere zoveel jaar met overgave te stemmen op die politici die deze bedrijven de meeste ruimte geven, bleef voor mij vrij academisch. Ik was ‘trots’ op Hochschild dat ze zoveel moeite nam om ‘hun’ kant van het verhaal op te schrijven. Maar dat bleef het wel, ‘hun’ kant van het verhaal.

Op pagina 135 in het boek begint Hochschild aan de ‘Deep Story’ van deze mensen. Hun verhaal. Hun perspectief. Ik hoop het voor jullie binnenkort op te nemen, zodat ik jullie mee kan nemen in hun verhaal. Maar stel je voor: “je staat al jaren in de rij voor de ‘Amerikaanse Droom’. Je werkt hard en wacht geduldig. En je voelt en ziet jezelf nauwelijk vooruit gaan (soms zelfs achteruit). Steeds weer zie je ‘anderen’ voorbij lopen, voor je ergens invoegen in de rij. Voordringen? Of hun rechtmatige plek opeisen? Je weet het niet, maar je weet wel dat je hard werkt, steeds ouder wordt, en steeds verder naar achter geduwd lijkt te worden in de rij”.

De deep story van de arbeiders in Louisiana raakte me. Mijn perspectief shiftte: ik zag de oude vrouw. En voor het eerst kon ik snappen hoe deze mensen blind waren voor alle – voor mij superrelevante – argumenten over waarom ze vooral niet op de tea-party moesten stemmen. En hoe alle argumenten die voor mij nauwelijks het bekijken waard waren, bij deze mensen tot diep in hun borst raak waren. Hoe we dezelfde situatie,  totaal anders konden beschouwen.

Dit dus: zorg voor een gereedschapskist. Oefen dagelijks met je eigen perspectief. Zoals een hele wijze vrouw (de hartenkoningin in Alice in Wonderland) ooit zei:


Links uit dit verhaal:

Dalmatiër optische illusie is uit: edX Science of everyday thinking, do you see what I see?

De Correspondent: Waarom slimme mensen domme dingen zeggen.

Arlie Russel Hochschild: Stranger in their own land.

Hans Rosling: Feitenkennis.

Ken de duivel bij zijn juiste naam

De queeste is gestart en ik ben sinds begin september echt onderweg. Nu ik in de camper ontdekt heb dat het veranderen van mening inderdaad heel moeilijk is (zie Marian door de Spiegel), ben ik me aan het verdiepen in de reden dat dit zo is. Deze week: sociale media, primaten en hersenen.

Allereerst duik ik de sociale media in. Ik lees het boek ’10 argumenten om je sociale media-account nu meteen te verwijderen’ van Jaron Lanier. Het boek spiegelt me een naargeestige werkelijkheid voor: Sociale media hebben niets te maken met het verbinden van mensen. Ze hebben te maken met groei, data en geld verdienen.

Lanier geeft 10 redenen waarom je ervoor zou moeten kiezen om je account te verwijderen. De redenen voeren eigenlijk allemaal terug op de door hem beschreven ‘Bummer-machine’ die bij veel sociale media onder de motorkap draait. De Bummer-machine valt uiteen in een zestal elementen:

A staat voor Aandacht trekken.
B staat voor Bemoeienis met ieders leven.
C staat voor Content door de trot duwen.
D staat voor Dirigeren van menselijk gedrag.
E staat voor Economisch gewin.
F staat voor Fakegroepen en fakesamenleving.

Machine uit de originele Startrek TV serie

In deze machine is onderdeel E de drijvende kracht die alle andere elementen voortdrijft. Zoals Lanier beschrijft: economisch gewin is de grondslag van de bedrijven achter de sociale media. En economisch gewin is tegen de minste kosten te maximeren via Aandacht, Bemoeienis, Content, Dirigeren en Fake. Ik zal niet al zijn argumenten uiteen doen hier (lees vooral het boek!) maar het beeld dat hij schetst is naargeestig. Niet zozeer zijn sociale media intentioneel ‘slecht’, maar het economische verdienmodel waarin aandacht en data geld geworden is, lijdt tot zeer perverse effecten.

In een artikel over Facebook in The New Yorker wordt deze Bummer-machine verder toegelicht. Een ex-medewerker van Facebook vertelt hier over het belangrijkste ‘target’ van Facebook, de L6/7 (hoeveel mensen zes van de zeven dagen op Facebook inloggen): “You could say it measured how many people love this service so much they use it six out of seven days. But, if your job is to get that number up, at some point you run out of good, purely positive ways. You start thinking about ‘Well, what are the dark patterns that I can use to get people to log back in?’ ”

De oplossing van Lanier is simpel: wordt een kat. Loop niet als een hond mee in de roedel en zoek niet naar goedkeuring, maar volg je eigen pad als een eigenwijze kat-achtige. En volg dat pad zonder gebruik van de sociale media. Niet omdat er geen internet – of sociale media – mogelijk is zonder uitbuiting, maar omdat op dit moment nog bijna alle grote bedrijven ervoor kiezen om de uitbuiting voor lief te nemen als de kortste weg naar winst.

Ik las het boek van Lanier, las het artikel in The New Yorker, en heb inderdaad mijn Facebook account verwijderd. Het voelde als een opluchting. Maar tegelijkertijd voelde het als een ‘te makkelijke’ oplossing. Want wat nu? Moest ik nu wachten tot er een ‘betrouwbare’ sociale media opstond? En wie moest ik dan geloven dat die optie dan wel betrouwbaar zou zijn? Moest ik al mijn sociale media behoeftes halen uit Linkedin (een platform dat volgens Lanier werkt zonder de Bummer-machine)?

Ik voelde me nog steeds een hond, alleen volgde ik nu een andere roedel. Ik wilde meer, ik wilde zelf kiezen. En dus, besloot ik, moest ik me verdiepen in het waarom: waarom werkt de Bummer-machine? Wat zit er in mijn systeem ingebakken, dat ik zo makkelijk te verleiden ben om negatieve content door mijn strot geduwd te krijgen en aandacht te willen? Wat gebeurt er in mijn hoofd, in mijn hart en in mijn onderbuik? En vooral: kan ik daar ook zelf iets aan doen? Kan ik een bewuste consument van de sociale media worden?

Om dit uit te zoeken heb ik een boek gelezen en ben ik twee universitaire cursussen gaan volgens. Het boek was ‘Feitenkennis’ van Hans Rosling, de cursussen zijn ‘Evolution of the Human Sociality: A Quest for the Origin of Our Social Behavior’ van de Universiteit van Kyoto, en ‘The science of everyday thinking’ van de Universiteit of Queensland, beide via edX.

Wat de cursussen, maar vooral ook het boek, me geleerd hebben, is dat er inderdaad bepaalde dingen in ons hoofd zitten ingebakken. Maar niet onomkeerbaar. De ingebakken patronen zijn meer een gevolg van onbewuste gedachtegangen, logische gevolgtrekkingen die niet eens zo gek zijn, maar bij onbewust gebruik kunnen leiden tot halfbakken conclusies. Kort gezegd: we gebruiken in ons hoofd ‘short cuts’ om niet iedere keer overal over na te hoeven denken. Dat is heel goed en nodig. Maar de gebruikte ‘short cuts’ worden zo onbewust, dat we ons er niet meer bewust van zijn als we ze gebruiken. En zo kunnen dingen ‘waar’ en ‘doordacht’ aanvoelen, terwijl ze alleen maar gegokt zijn.

Het is gelukkig een positief en activerend boek, dat niet alleen aangeeft wat er misgaat in ons hoofd, maar ook hoe we ons hier tegen kunnen wapenen. De tien ‘vuistregels’ voor bewust consumeren zijn:

  1. Kloof: zoek naar de meerderheid, niet naar de kloof;
  2. Negativiteit: reken op slecht nieuws, omdat goed nieuws minder verteld wordt;
  3. Rechte lijn: lijnen kunnen buigen, wees voorzichtig met extrapolatie;
  4. Angst: Bereken de risico’s;
  5. Grootte: zie de dingen in verhouding;
  6. Generalisatie: zet vraagtekens bij je categorieën;
  7. Noodlot: langzame verandering is ook verandering;
  8. Eén perspectief: zorg dat je een gereedschapskist krijgt;
  9. Zondebok: wijs geen schuldige aan;
  10. Urgentie: zet kleine stapjes

Ook deze ga ik niet allemaal uitwerken in dit blog, want het is echt veel te leuk om dit boek ook zelf te lezen (zeker als je na het boek van John Lanier en het artikel in The New Yorker een beetje depressief geworden bent). Ik gok dat ik op een aantal van deze vuistregels wel ga terugkomen in volgende blogs, want de mechanismen die Hans Rosling uitlegt, liggen volgens mij wel echt ten grondslag aan heel veel van de dillemma’s rond het veranderen van mening. Lees bijvoorbeeld het Correspondent artikel ‘Weet dat je te weinig weet’ er maar eens op na.

Voor deze keer is het voldoende om te delen dat ik de vuistregels met veel succes ben gaan toepassen online. Met name op Twitter, waar ik veel van mijn nieuws vandaan haal. Het verschil in hoe ik het lezen van mijn feed beleef, is echt opzienbarend. Het doorhebben dat bepaalde berichten  – negatief, angstig, urgent en met zondebok – in mijn hoofd binnenkomen alsof ze vetgedrukt zijn in hoofdletters, (ONVEILIGE KERNCENTRALE DOOR OVERHEID TOCH OPENGEHOUDEN!) helpt me om ze te relativeren. Het doorhebben dat mijn hoofd niet zo goed is met cijfers en schrikt van grote getallen (in 2017 wereldwijd 4,2 miljoen baby’s overleden!), helpt me om de tijd te nemen om door te lezen en het verhaal achter dit soort cijfers te snappen, voor ik conclusies trek. De informatie die ik in het boek gekregen heb over de staat van onze wereld (ik geef een klein tipje, het gaat beter met de wereld dan je denkt) helpt me om positief te blijven in een omgeving die me momenteel overspoelt met Kavanaugh, Net Neutrality, Dividendbelasting en het Kinderpardon.

Met behulp van Hans Rosling begin ik me iedere dag meer een kat te voelen: zelfstandig en zelfbewust. Ik kies er dan ook zelfbewust voor om sommige sociale media gewoon nog te gebruiken, ondanks hun Bummer-machine. Twitter blijft een plek waar ik nieuws vind en mijn verhaal deel. Instagram is waar mijn puberzoon woont en waar ik dus een huisje wil houden. Wel heb ik mijn content daar verwijderd. Facebook heb ik helemaal verwijderd, met een beetje pijn in mijn hart, want ik gebruikte het om contact te houden met een aantal vrienden die fysiek ver weg wonen. En zo wandel ik door het sociale digitale landschap en maak mijn eigen keuzes. Wellicht niet altijd de  goede, maar in ieder geval steeds meer bewust.

Links uit dit verhaal:

De titel is een quote uit aflevering 4 van de TV-serie: Lost in Austen

edX (waar je cursussen zoals ik gedaan heb kunt volgen en nog vele andere mooie cursussen)

Feitenkennis

10 redenen om nu meteen je sociale media accounts op te zeggen

Artikel New Yorker over Facebook en Mark Zuckerberg: Can Mark Zuckerberg fix Facebook before it breaks democracy?

Opinie New York Times over het reguleren van sociale media: The slippery slope of regulating social media.

Artikel in de correspondent over hoe je hersenen werken: Weet dat je te weinig weet – zo bestrijd je je innerlijke hokjesmens.

 

 

 

 

Marian door de spiegel

Een maand geleden kondigde ik aan dat ik op reis zou gaan. Een echte queeste! Mijn persoonlijk zoektocht naar het antwoord op de vraag van het leven, het universum en de rest. Waarom is het zo moeilijk om naar elkaar te luisteren? Wordt het ons in deze snel digitaler wordende maatschappij steeds moeilijker gemaakt om nog van mening te veranderen? En zo ja: waar gaat dit eindigen?

Een maand in een camper heeft me veel geleerd. Ten eerste het besef dat als ik zeg: waarom luisteren mensen niet meer naar elkaar? Ik eigenlijk bedoel: waarom luisteren er niet meer mensen naar mij? Het ‘Frodo-effect’ is ook bij mij voelbaar. Ik denk diep van binnen dat ik alles wel scherp en goed zie. Dat ík in ieder geval niet van mening hoef te veranderen.

Voelbaar werd dit toen ik in de camper luisterde naar de fantastische podcast ‘Science Vs’. Een podcast die wetenschappelijk onderzoek zet tegenover… wat je oom zegt op een feestje. Over onderwerpen als biologische groenten, over wapens, over geesten. En dus ook een aflevering over antidepressiva.

Nu had ik tot dan toe naar alle afleveringen met veel plezier geluisterd. Mooi om te horen hoe onzinnige claims (klimaatverandering bestaat niet, of komt in ieder geval niet door de mens) gefileerd werden door de sarcastische presentatrice met onweerlegbare feiten uit onderzoeken. Wat heerlijk! Eindelijk iemand die uitzocht hoe dingen echt zaten! Ik was zelfs een beetje verbaasd om te horen dat de podcast vrij controversieel was en dat er mensen heel boos over waren. Want hoe kon je boos zijn op wetenschap?

En toen… toen vertelde ze dus op haar vrolijke, sarcastische wijze dat anti-depressiva nauwelijks beter werken dan een placebo. En ik voelde in mijn lijf een fysieke reactie op dit bericht. Nu moeten jullie weten dat ik twee maal een depressieve periode achter de rug heb, waarvan een keer (na de geboorte van mijn zoon) vrij ernstig. De pillen die ik toen kreeg, waren mijn redding, in mijn hoofd en hart zijn ze het enige dat toen gestaan heeft tussen mijzelf en rampspoed.

En net zo vrolijk als in haar eerdere podcasts, vertelde de presentatrice me dat mijn hoofd hoogstwaarschijnlijk voor een aanzienlijk deel mijn lijf voor de gek gehouden heeft. En ik sprong volledig -100% – in de weerstand. Wel 10 minuten lang heb ik in mijzelf argumenten bedacht waarom wat ze zei, onzin was. Waarom mijn geval anders was. Waarom antidepressiva bij mij WEL gewerkt hadden! Ik was zo druk in mijn hoofd, dat ik nauwelijks nog luisterde naar de rest van de podcast. Waarin overigens werd verteld dat sommige wetenschappers het niet eens zijn met deze conclusie, en wel degelijk vinden dat antidepressiva significant helpen. Waarin het hele complexe beeld geschetst werd dat er wetenschappelijk rond antidepressiva bestaat. Ik hoorde het niet: ik hoorde alleen de afwijzing van mijn wereldbeeld, van mijn waarheid.

Daar zat ik, op mijn bijrijdersstoel in de camper, en ik bedacht me opeens: het is gewoon heel moeilijk om van mening te veranderen! Ik wil te graag gelijk hebben. Ik voel me te snel aangevallen. Ik voel me dom als ik ongelijk heb.

De vraag wordt daarmee eigenlijk alleen maar belangrijker: hoe lukt het ons om van mening te veranderen? En die 21e eeuw? Helpt of hindert die? Al die nieuwe informatiestromen die we hebben, al die nieuwe filterbubbels waarin we leven? Wat betekent dat nu voor ons vermogen om ongelijk te hebben, om fouten te maken?

Lees en luistervoer deze maand waren:

–      Steven Fry’s Great Leap years

–      Science Vs

–      Strangers in their own land

Lees en luistervoer de komende maand worden:

–      10 redenen om je sociale media accounts nu meteen te verwijderen

–      The Happiness project

–      Feitenkennis