Een morele dialoog in de jeugdzorg

Toen we in 2015 de grote decentralisatie van de jeugdzorg inzetten en gemeenten verantwoordelijk maakten voor de regie, waren de verwachtingen hoog gespannen: de jeugdzorg zou dichterbij, meer op maat en meer met het kind centraal uitgevoerd kunnen worden onder regie van de gemeente. Bijna vijf jaar later is het beeld minder optimistisch: budgetten staan onder grote druk, geldzorgen lijken te overheersen en de bureaucratie rijst de pan uit. Ruimte of aandacht voor het inhoudelijke gesprek over betere en meer kind-centrale zorg lijkt er nauwelijks te zijn. 

Het is verleidelijk om nu schuld te gaan toewijzen en te zeggen wat er anders moet. Maar ik zie heel veel partijen in de jeugdzorg keihard hun best doen. De minister lanceert actieplannen, de wethouder organiseert burgerbijeenkomsten, de professional werkt zich uit de naad om het verschil te maken. Maar het lukt niet om al deze inzet samen te laten gedijen. En daar maak ik me zorgen over.

‘Maar hoe kan het nu dat de gemeente me wegstuurt? De gemeente is toch mijn vader en moeder, die moeten toch voor me zorgen?’ sprak een van de aanwezige jongeren tijdens een bijeenkomst over de toekomst van de jeugdzorg. 

Deze vraag, volledig vanuit het hart gesteld, bleek aanleiding tot een gesprek over grondwaarden. Want hoe zien we eigenlijk de gemeente? Als systeem? Als wetgever? Als professionele hulpverlener? Of als vervangend ouder voor deze jongeren? Vanuit de professional is het soms heel lastig te bevatten dat de jongere kijkt naar de gemeente als een ouderfiguur. Maar vanuit de jongere, die als sinds zijn achtste niet meer thuis woont, is de hulpverlening, de gemeente, het enige vaste ankerpunt geweest in zijn leven. Vanuit zijn perspectief is het volkomen logisch om de overheid te zien als zijn ouders.

Dit gesprek, deze nieuwe invalshoek die mij geboden werd, was een keerpunt in mijn onderzoek naar veranderen van mening. Het is voor mij daarnaast een belangrijk inzicht bij mijn brandende vraag: hoe komt het ooit goed met de jeugdzorg?

We doen ons best, eerlijk waar. Actieplan na actieplan wordt gepresenteerd om het jeugddomein nu wel echt goed te krijgen: we kappen met regels, gaan voor 0 dakloze jongeren en het roer moet om in de gesloten jeugdzorg. De daadkracht van minister De Jonge laat een nare smaak achter in mijn mond: niet vanwege enige twijfel aan de goede intenties van alle betrokkenen, maar gewoon omdat ik al deze voornemens al eerder voorbij heb horen komen. Ik maak me zorgen over de desillusie als het – weer – niet – werkt.

De huidige actiegerichte oplossingen die we met zijn allen bedenken om het tij te keren, geven een boodschap dat het beter kan als we het vanaf nu anders doen. Maar het is toch echt te makkelijk om te wijzen naar het verleden alsof de mensen toen het niet goed hebben gedaan. Alsof regelmakers, bestuurders en professionals de afgelopen jaren NIET gegaan zijn voor minimale regels, zo min mogelijk dakloze jongeren en effectieve gesloten jeugdzorg. Laten we eerlijk zijn: de problemen zijn niet nieuw, en het is ook niet of we de gepresenteerde oplossingen voor het eerst bedenken en proberen. Waarom zou het deze keer anders zijn? 

En hier linkt mijn onrustgevoel over de jeugdzorg aan mijn onderzoek naar van mening veranderen. Want ik zie in de jeugdzorg gebeuren waar ik in mijn literatuur over lees: groepen mensen die samen moeten werken om het verschil te maken. Maar die vanuit hun groepsidentiteit allemaal net andere belangen en gezichtspunten hebben. De beleidsmaker die een kader gaat maken zodat de professional beter kan werken. De professional die door budgeteisen niet de zorg kan geven die zij/hij nodig vindt. De minister die van de Kamer en de media moet zorgen dat er nooit meer iets mis gaat. Iedereen wil in algemene termen hetzelfde – een betere jeugdzorg – maar de ‘devil is in the details’. En weten we van elkaar wel wat we in detail willen?

In mijn onderzoek loop ik ook steeds uitdrukkelijker aan tegen de vraag hoe groepen met elkaar kunnen samenleven. In Moral Tribes stelt  Joshua Greene dat de regels en gebruiken die ons zo uitzonderlijk goed maken in het leven in een groep, ons enorm kunnen hinderen bij het samenwerken met andere groepen. We bouwen in een groep onze eigen werkelijkheid op, die we juist en waarachtig vinden. Maar iedere groep heeft haar eigen juiste en waarachtige werkelijkheid, en dit maakt het lastig om elkaar duurzaam te vinden in een samenwerking. 

Wat is de oplossing, volgens Greene? Moeten we om samen te kunnen werken, eerst een nieuwe en grotere groep bouwen? Dat is niet realistisch, en het probleem blijft: ook de nieuwe groep heeft weer een buitenrand. Greene roept op om niet te blijven proberen iedereen in je eigen groep te halen. In plaats daarvan moet je als groepen bereid zijn om met andere groepen een oprecht gesprek te hebben over de morele grondslagen van jouw en hun groep. Waar zijn jullie het echt eens? En waar echt niet? Daar hoef je niet uit te komen, maar je moet het wel zien en benoemen. Vanuit dat open gesprek over grondwaarden, kun je vervolgens duurzame afspraken maken om samen te werken. 

Weer even terug naar de uitspraak van de jongere: zonder een gesprek over de rol van de overheid (is dat een ouderrol? Of kunnen we dat niet waarmaken? Welke rol heeft de overheid dan wel?) gaat het nooit lukken om oplossingen te bedenken die duurzaam werken. Zolang de jongere wil dat de overheid zorgt als een ouder doet, en de overheid zich verantwoordelijk vindt voor het correct uitvoeren van het systeem, zullen hun verwachtingen naar elkaar blijven botsen en zullen ze elkaar blijven teleurstellen. En daar helpt geen actieplan tegen. 

Power to the people

In Amerika is afgelopen maand naar buiten gekomen hoe oneerlijk de selectie bij de prestigieuze universiteiten soms is: beroemde en rijke mensen die gebouwen gekocht hebben voor de universiteit, waarna kindlief toegelaten werd. Dit soort schandalen maken niet alleen duidelijk in hoeverre rijkdom corrumpeert, ze geven ook een signaal naar mensen die niet in staat zijn een plaats op een universiteit te kopen: er bestaan andere regels voor mensen die rijk en machtig zijn.

En dat is een probleem. Niet alleen vanwege de corruptie trouwens. In dit artikel in de New York Times wordt heel helder uiteen gezet waarom het selectieproces van de prestigieuze universiteiten ook zonder de corruptie al een probleem is. Om op zo’n universiteit te komen, moet een student aan zoveel eisen voldoen, dat vaak een groot deel van de schooltijd en energie wordt ingezet voor ‘curriculum-bouwen’. Scholieren en hun ouders werken jarenlang aan activiteiten, cijfers en CV’s die leiden tot een grotere kans tot acceptatie. Dat ook hier weer met name de welvarendere mensen grotere kansen hebben om daadwerkelijk al deze activiteiten te kunnen uitvoeren, spreekt voor zich. Maar een nog groter probleem is misschien wel de gigantische vernauwing van het blikveld van deze scholieren. Hun zelfwaarde, persoonlijke ontwikkeling en hun kindertijd geheel in dienst van aanname op een goede universiteit. Het is om verdrietig van te worden.

Wapenschilden van acht van de meest prestigieuze ‘Ivy League’ Universiteiten in Amerika

In Nederland kennen we dit soort selectieprocessen niet. Hoewel; mijn buurjongen is dit jaar aangenomen bij een studentenvereniging en om nu te zeggen dat hij een redelijk en weldoordacht selectieproces moest doormaken… Ook hier hebben we er blijkbaar veel voor over om te horen bij een select gezelschap. En ook hier vernauwt het onze blik op wat een succesvolle studie- en werktijd is.

En ook in Nederland kennen we het signaal dat er andere regels gelden voor rijke en machtige mensen. Neem de onvrede rondom het klimaatakkoord, waar bedrijven (die duidelijk meer energie gebruiken dan huishoudens, zie infographic hieronder) buiten de maatregelen gehouden leken te worden. De onvrede in het land was stevig voelbaar, en ook zichtbaar in de laatste verkiezingsuitslagen (waarbij ik niet wil stellen dat de verkiezingsuitslagen een direct gevolg zijn van het klimaatakkoord, er speelt natuurlijk veel meer).

In een boek dat ik recent las, ‘Hillbilly Elegy’ van J.D. Vance, wordt heel mooi beschreven wat er zo erg is aan het beeld dat er andere regels bestaan voor rijke en machtige inwoners. Het probleem is niet zozeer dat zij – de rijken en machtigen – makkelijker en vaker hun zin krijgen. Het probleem is veel meer dat de niet-rijken en niet-machtigen het gevoel krijgen dat het er niet meer toe doet, wat zij ook doen of beslissen. Een systeem waarin het voor de ene groep makkelijker is om vooruit te komen, houdt ook in, dat er een groep is waarvoor dit veel moeilijker is. Voor die groep wordt eigen inzet en slimme keuzes maken op een hele nare manier losgekoppeld van succes hebben. En als dat eenmaal losgekoppeld is, waarom zou je je dan nog inzetten?

Aangeleerde hulpeloosheid, noemen ze dat wel in de hulpverlening. Mooie term, maar een minder mooi verschijnsel. Want als je niet meer denkt dat je gedrag er toe doet, dan wordt de wereld wel een hele troosteloze en vijandige plek. Als je voor je gevoel geen eigenaar meer bent van je eigen lot, kun je je enorm machteloos voelen. In Hillbilly Elegy beschrijft Vance het gevolg van deze machteloosheid: lethargie, externalisering van het eigen ongeluk (het is dan altijd iemand anders’ schuld) en vooral heel veel minder kansen en mogelijkheden. Een vicieuze cirkel van onmacht die leidt tot een negatieve spiraal van levenskansen.

In dat licht ben ik ontzettend blij met de uitslag van de laatste verkiezingen. Want er zijn nog nooit zoveel mensen gaan stemmen bij provinciale verkiezingen. Mensen die hun lot in eigen handen nemen, die zich niet zo machteloos voelen dat ze denken dat het allemaal toch niet meer uitmaakt. Die verandering willen en daar zelf actie voor ondernemen. Mijn hoop is dat deze mensen zich de komende periode serieus genomen voelen door hun gekozen vertegenwoordigers. Zodat ze merken dat ze inderdaad niet machteloos zijn, en dat hun beslissingen absoluut invloedrijk zijn. 

En is het dan te veel gevraagd om te hopen dat we nu ook klaar zijn met het elkaar klein maken en de schuld geven? Dat we deze verkiezingsuitslag zien als het laatste duwtje in de rug om echt naar elkaar te gaan luisteren en elkaar serieus te gaan nemen? Iedereen – van klimaatspijbelaar tot geel hesje, van vrouw tot buitenlander – verdient dit respect. 

Binnenste buiten: Emoties zijn de ware helden

Tot nog toe heb ik emoties vooral weergegeven als irritante en onlogische instincten die we maar beter kunnen onderdrukken. Logisch redeneren als basis voor een betere samenleving. Voor trekkies en andere nerds onder ons: leef als Spock, dan komt het allemaal goed.

Spock en Data, twee personages uit de TV-serie Star Trek.

Maar is dat zo? Star Trek had naast Spock ook Data, de robot die de hele serie op zoek bleef naar gevoel en emotie. En ik heb het nooit geteld, maar ik denk dat de afleveringen waarin Spock met zijn logische redenering de plank volledig misslaat, net zo veelvuldig zijn, als de afleveringen waarin Spock met zijn logica de zaak redt. Emoties zijn verdraaid lastig, dat is zeker, maar alleen met logica komen we er ook niet. En, wellicht wel nog vervelender: de wereld lijkt er een veel saaiere plek van te worden.

Wetenschappers houden zich al lang bezig met de rol van emoties. Een beroemde naam in deze wetenschap is Phineas Gage. Niet omdat hij een beroemde wetenschapper is, maar omdat hij in de 19eeeuw in Amerika werkte aan de bouw van de spoorwegen, en hij bij een ongeluk een ijzeren staaf door zijn hoofd kreeg. Wonderbaarlijk genoeg verloor hij wel het zicht aan zijn linker oog, maar leek hij verder helemaal te herstellen: hij kon nog redeneren, praten en lopen.

Een originele Daguerreotype foto van Phineas Gage die een ijzeren staf vasthoudt.

Maar: hij was wel veranderd. Hij was bozer, vloekte meer, was veel minder sociaal aangepast. Zijn karakter was onder invloed van het ongeluk aangetast. Over de eeuwen heen zijn wetenschappers druk geweest met de implicaties van Gage’s gedragsverandering. Omdat er zo weinig concrete data bekend is over Gage en over de schade, wordt hij wel gezien als de ‘Rorschach-vlek’ van vroeg hersenonderzoek: op basis van de beschrijvingen van zijn gedrag kon en kan bijna iedere hersentheorie wel verklaard worden. Zo stelden sommigen op basis van het bewijs van Gage’s herstel, dat hersenen geen specifieke onderdelen hebben en dus kunnen compenseren voor uitval. Anderen stelden juist dat aan de voorkant van je hersenen (waar de schade was) je emotionele reacties geregeld werden. Ook zij zagen bewijs in Phineas Gage, vooral door de veranderingen in zijn sociale reacties.

Een inktvlek, onderdeel van de beroemde en beruchte ‘Rorschach test’

Ondanks het feit dat je op basis van de casus weinig kunt bewijzen, is Gage van grote invloed geweest op de ontwikkelingen in het hersenonderzoek. Twee eeuwen na zijn dood heeft zijn leven bijvoorbeeld Joshua Greene geïnspireerd om onderzoek te gaan doen naar de invloed van verschillende hersenreacties op morele vraagstukken. Kennen jullie het Trolley probleem nog? Een van de meest beroemde fictieve vraagstukken uit de filosofie. Volg de link voor alle informatie als het is weggezakt, maar kortweg komt het trolleyprobleem in al haar facetten hier op neer: in hoeverre en onder welke omstandigheden is het veroorloofd om een klein aantal mensen schade aan te brengen, om schade aan meer mensen te voorkomen.

Zou je de wissel omzetten? En zou je de dikke man van de brug duwen?

Joshua Greene is de verschillende Trolley problemen gaan voorleggen aan mensen mét en zonder hersenaandoeningen. Mensen die een hersenaandoening hebben die effect heeft op je emotionele reacties (en die schade hebben in de hersenonderdelen die deze emotionele reacties lijken te reguleren) , blijken veel vaker akkoord te gaan met het opofferen van een kleine groep mensen, om een grotere groep te redden, dan mensen met een normale hersenwerking. Het gaat te ver om hier de wetenschap helemaal uit te leggen, maar het komt er kort gezegd op neer dat we volgens Greene in onze hersenen methodes hebben om heel snel beslissingen te maken (emoties) en om langzamere logische beslissingen te maken (ratio). 

Om te voorkomen dat we mensen van een brug afduwen, als onze rationele afweging is dat de baten daarvan opwegen tegen de kosten, hebben we emoties nodig. En niet alleen omdat onze emoties de ‘beschermers’ zijn van een aantal essentiële afspraken die het ons mogelijk maken om samen te leven (moord is slecht, delen is goed). Ook simpelweg omdat het te veel tijd kost om bij iedere beslissing alleen te vertrouwen op je rationele brein. Probeer maar eens een volledige afweging te maken van de beste reactie, als op de snelweg voor je opeens een file ontstaat: het lukt je niet op tijd. Je schrikreactie is de enige manier waarop je snel genoeg je lijf iets kan laten doen. Zonder onze emoties, zouden we een gevaar zijn in het verkeer.

Emoties, zo stelt Greene, zijn unieke en zeer waardevolle ‘waarschuwingsborden’ in onze hersenen. We moeten ze niet opzij zetten als onzinnige irrationele gevoelens, we moeten ze zeer serieus nemen. Zonder onze emoties zouden we geen goede beslissingen kunnen nemen en zouden we als samenleving het een heel stuk moeilijker hebben. Liefde, groepsidentiteit, solidariteit en empathie: het zijn essentiële manieren om een volwaardige samenleving te reguleren.

To be, or not to be.

De eerste strofe tekst die ik echt uit mijn hoofd leerde. Vanwege de mooie woorden, die op dat moment nog niet zoveel betekenden voor me. Het klonk gewoon zo vreselijk mooi: 

Whether ’tis nobler in the mind to suffer
The slings and arrows of outrageous fortune,
Or to take arms against a sea of troubles,
And by opposing, end them.

Hamlet twijfelt hier. Moet hij doorleven, of zelfmoord plegen? Hij twijfelt zeer rationeel: in een lange monoloog gaat hij stelselmatig voor- en nadelen af van de dood. Ik hou van Hamlet. Ik hou van zijn twijfel, van zijn bereidheid (al dan niet uit vrije wil) om altijd zaken van meerdere kanten te bekijken. Wreek ik mijn vader, die toch ook geen lieverdje was? Is moord een goed antwoord op moord? Deze twijfel maakt van Hamlet een bijzondere ‘held’ uit een verhaal. Hij is niet (nou ja, soms opeens maar meestal niet) van de impulsieve actie. Hij is geen superheld, hij is gewoon een prins die niet weet wat hij moet doen.

De tegenstelling tussen ratio en emotie, tussen ‘impulsief handelen’ en ‘rustig contempleren’ geeft woorden aan hoe we nadenken over emoties en rede. Onze emoties geven kleur aan het leven. Vroege filosofen als John Stuart Mill stelden dat genot ons hoogst haalbare goed is. Maximaliseren van het genot is volgens Mill een goede grondregel om een samenleving op in te stellen. Sinds Mill zijn we hier wel een beetje van teruggekomen: de hele Verlichting is te zien als een poging van filosofen en wetenschappers om rede en denken op te leggen als grondvesten van de samenleving. Zoals Descartes zegt: Cogita ergo Sum: ik denk dus ik besta.

Twijfel en denken, machtige wapens volgens Rene Descartes

De wedstrijd tussen emotie en rede is er eentje van alle eeuwen en hij is nog lang niet beslecht. Zeker niet nu neurologen en pshychologen als Joshua Greene en Jonathan Haidt het onderscheid tussen emotie en rede steeds meer ter discussie stellen. Steeds vaker wordt emotie gezien als een andere vorm van denken (zie ook vorige blog). Het verschil tussen emotie en rede zit dan ook niet – zo stellen zij – in de plaats in je lijf waar het gemaakt wordt, maar in de snelheid waarmee ze werken en de energie die ze kosten om te produceren. Emotie is snel en goedkoop, denken is traag en duur. Emoties zijn onze geautomatiseerde denkpatronen. Niet minder of meer rationeel vaak dan de trage, kostbare gedachten die we rede noemen. Maar wel automatisch, snel en dus inflexibel. En om die reden zijn er nog steeds mensen die ons graag van onze emotionele reacties afhouden. Immers: ze zijn niet zo stuurbaar! Ik voel vaak al, voordat ik weet dat ik voel. 

Hoe om te gaan met zulke snelle en inflexibele patronen in ons hoofd? Volgens Ruben Mersch (Oogklepdenken, Van mening verschillen, Waarom iedereen altijd gelijk heeft) en Joshua Greene (Moral tribes), moeten we de automatische setting voorbij, willen we de problemen van de huidige samenleving kunnen overbruggen. We moeten onze emoties zien en gebruiken, maar er niet blind op varen. We moeten – zo stellen ze beiden in andere woorden – onze ingebouwde automatische setting ontregelen. We moeten onze eigen ingebouwde patronen aan de kaak stellen, en ter discussie stellen. Dat  kunnen we niet zelf, want onze emoties zitten ons in de weg. Maar gelukkig voor ons, zijn we niet alleen. Dus roepen ze op tot een ‘community roast’: we moeten toe naar een samenleving waarin we elkaars ideeën bekritiseren. Want we mogen dan niet goed zijn in het herkennen van ‘de balk in ons eigen oog’, we zijn allemaal prima in staat om ‘de splinter in het oog van de ander’ te zien en te benoemen.

Ik moet eerlijk zeggen, ik weet het nog niet. Ik heb met veel plezier de boeken van Mersch en Greene gelezen en word er vrolijk van dat ze niet alleen een analyse geven van hoe lastig het is, maar ook een actieplan presenteren om het beter te maken. Maar tegelijkertijd: hoe laat ik mijn diepste overtuigingen ‘roasten’? Hoe vind ik een veilige ruimte, vooral in mijzelf, om mijn waarheid ter discussie te stellen? Wie mag dat doen? Wie niet? Voordat ik mij openstel om mijn diepste overtuigingen aan te bieden voor een stevige fileerpartij, heb ik nog wel een weg te gaan. 

Een voorbeeld om dit duidelijk te maken. Ik ben tegen de doodstraf. Ik voel dit standpunt, deze overtuiging, tot in het diepst van mijn botten. Ik kan je een heel rationeel verhaal vertellen over waarom ik het standpunt heb. Iets met type 1 en type 2 fouten enzo. Het is een mooi, wetenschappelijk klinkend en rationeel verhaal. Helaas is het tegelijkertijd totale onzin. Want zelfs als jij al mijn argumenten onderuit zou kunnen halen in een goed gesprek, zou ik tegen je zeggen: maar ik vind het doden van een ander mensen gewoon fout. Dit is een emotionele reactie, een automatische rem in mijn lijf op het schaden van anderen. Zelfs als ik weet dat deze automatische setting van mijn emoties me op onredelijke gronden probeert weg te houden van een redelijk gesprek over het onderwerp doodstraf, helpt dat niet: mijn lijf blokkeert en ik denk in het diepst van mijn hart: en toch is het fout en slecht.

Volgens Greene en Mersch zijn er methoden om deze emotionele reactie voorbij te komen. Feiten, wetenschap, nieuwsgierigheid en de acceptatie van twijfel zijn daarbij belangrijk. Ik hoop dat ze gelijk hebben. Tegelijkertijd twijfel ik (of twijfelen in ieder geval mijn automatische blokkades, mijn emoties). En om die reden ga ik volgende week proberen te beargumenteren waarom we onze emoties helemaal niet voorbij moeten proberen te komen, omdat ze onze beste raadgever zijn 🙂

A sentimental journey

‘Nou, jij draagt ook je hart op je tong! Jij bent echt een gevoelsmens zeg!’ Dit soort opmerkingen hoor ik vaak. De woorden ‘te veel’ zeggen ze er niet bij, maar dat denken ze soms wel. 

Emoties tonen wordt vaak gezien als een zwaktebod. Zeker in een professionele setting. Tegelijkertijd is de stelling te verdedigen dat ‘gelukkig zijn’ een van de alles overkoepelende menselijke ambities is. Een gelukkig leven leiden, dat wil iedereen wel. Hoe kan het dat we op emoties aan de ene kant zo neerkijken, terwijl we er aan de andere kant een groot deel van ons leven aan wijden om ze na te streven?

In mijn komende blog wil ik drie vragen beantwoorden die hier mee te maken hebben:

  1. Wat zijn emoties?
  2. Zijn emoties slechter dan rede? Of is het juist andersom?
  3. Hoe laten we emotie en rede goed samenwerken?

Voor vandaag: wat zijn emoties eigenlijk? Want hoewel we allemaal een gevoel hebben bij het woord (haha), is het nog niet zo makkelijk om te definiëren wat een emotie is. Sommigen zeggen dat emoties uit je hart komen, of uit je onderbuik. Anderen stellen (al dan niet cynisch) dat al ons gedrag, dus ook ons emoties, wordt aangestuurd door onze hersenen. Emoties zijn dus eigenlijk hetzelfde als rede, maar dan op de automatische piloot.

Toch is dat niet het hele antwoord, want die automatische piloot in mijn hoofd zorgt ook dat ik blijf ademen. En dat ik slik, knipper en allemaal andere automatische functies blijf uitvoeren. Onzichtbaar, onmerkbaar, maar ook – zo merken we als iets het even niet meer doet – onmisbaar. Maar hoe onmisbaar ook, die automatische functies van ons hoofd zijn geen emoties, terwijl we wel kunnen stellen dat emoties automatische functies zijn van ons hoofd. Wat maakt emoties dan speciaal en anders?

De beste definitie is (volgens Joshua Green in het boek Moral Tribes): emoties zijn automatische functies die ons tot actie aansporen. Klinkt nog steeds bijzonder klinisch en weinig ‘emotioneel’ he? Maar als je er even op kauwt, lijkt het een eind in de goede richting te komen. Neem nu angst. Een emotie die onmiddellijk oproept tot een ‘vlucht of verstijf’ actie. Of verliefdheid. Of woede. Allemaal automatische functies van ons brein, en ze roepen allemaal in meer of mindere mate op tot actie.

De combinatie van automatische functie en actie wordt goed zichtbaar als je ziet hoe ons lijf reageert op een aantal emoties. Zie deze still uit de course ‘Empathy and Emotional Intelligence at Work‘ van BerkleyX (via EdX).

Emoties zijn automatische functies van onze hersenen die tot actie oproepen. Maar waarom? Hoe komt het dat we ze hebben? Hebben ze een doel? Of hadden ze in ieder geval een helder doel toen we ze bedacht hebben? Volgens Joshua Greene, de bedenker van de hierboven genoemde definitie, hebben emoties een zeer duidelijk doel: ze faciliteren de overgang van ‘ik’ naar ‘wij’. De mens is als soort uniek in zijn capaciteit tot samenwerken. Wij kunnen als soort de ‘tragedy of the commons’ – een klassiek dilemma uit de sociologie – overkomen. Dat kunnen andere diersoorten niet of veel slechter.

Wat is de ‘tragedy of the commons’ dan, en hoe helpen emoties daarbij? De tragedy is een klassieke samenwerkingscasus: in een dorp is een groot weiland. Daar kunnen koeien gehouden worden. Iedere bewoner mag daar zijn of haar koeien laten grazen, het weiland is een gemeenschappelijk stuk land. Hoe zorgt het dorp ervoor dat het veld niet te vol komt met koeien en al het gras opgegeten wordt? 

Deze tragedy is een belangrijke basis voor veel samenwerkingstheorieën. De rol van emoties bij al deze theorieën is volgens Greene dat emoties een hele snelle manier zijn om de regels van de samenwerkingstheorieën uit te voeren. Denk aan angst of woede als je een vreemdeling ziet, die zijn koe uitlaat op jullie terrein. Denk aan de genegenheid die je als gemeenschap opbouwt, waardoor je sneller geneigd bent om als individu niet stiekem te veel koeien op het weiland te gaan houden. Emoties zijn hele snelle en effectieve manieren om een groep samen te laten werken.

Wat nu het lastige is van die emoties, is dat om dat te doen, ze een enorme voorkeur hebben voor ‘wij’. Dat wil zeggen: we lezen emoties veel makkelijker bij mensen die op ons lijken, dan bij mensen die niet op ons lijken. Sterker nog: onze ‘alerte’ emoties (achterdocht, wantrouwen) worden sneller getriggerd door mensen met kenmerken waarmee ze zich zichtbaar onderscheiden van de groep waar we bij horen. Denk aan mensen met een voetbaltenue van de ‘tegenstander’. Of denk aan hoe alert je bent als je ‘s avonds op straat bij het rondje met de hond iemand tegenkomt die je niet herkent, tegenover hoe je je voelt als je de buurman tegenkomt. Deze reacties, deze emoties, gaan instinctief en automatisch. Om een ‘wij’ te creëren, groepsgevoel te maken, hadden onze emoties een ‘zij’ nodig. Een tegenpartij. Een antagonist.

De vraag is wat de implicatie is van deze uitgebreide definitie van emoties. Zijn emoties onze redding of onze ondergang? Zijn ze datgene wat ons tot goede samenwerkende mensen maakt of maken ze wantrouwende racisten van ons? Moeten we onze emoties onderdrukken ten faveure van onze ratio? Of moeten we onze instincten juist omarmen?

Volgende blog ga ik dieper in op deze vervolgvragen.

Altijd gelijk hebben

De afgelopen maanden in mijn onderzoek, heb ik stapels boeken verzameld. Een deel op mijn e-reader, maar ik kwam er achter dat ik het toch het fijnst vond om papieren boeken te verslinden. En zo liggen er op mijn bureau stapels ‘echte’ boeken. Sommige al gelezen, sommige nog te wachten op (her)lezing.

Een van die boeken was een boek met de prachtige titel ‘How to make good decisions and be right all the time‘. Dit boek stond voor afgelopen week ‘op de rol’ – ik probeer minstens één boek per week van de linker ‘nog te lezen’ stapel naar de rechter ‘al bestudeerd’ stapel te krijgen. Ik had er zin in om het te gaan lezen, omdat ik, zeker ook gezien mijn blog van vorige week over moraal, behoorlijk op zoek ben naar de grijstinten en helderheid rondom dit onderwerp. Moraal boeit me enorm.

Ik had verwacht dat de titel ironisch was. Immers: alles wat ik tot nog toe gelezen had, had me gesterkt in de mening die ik vorige week in mijn blog uitte: moraal is vol grijstinten en het is bij morele meningsverschillen vrij lastig om een bepaald gezichtspunt ‘beter’ te vinden dan het andere gezichtspunt. Altijd gelijk hebben dus, zoals het boek beloofd, leek mij een utopie (ook een mooi boek trouwens, moet maar eens op de ‘nog te (her)lezen’ stapel).

Kaart van Tomas More’s imaginaire land ‘Utopia’.

Grappig genoeg bleek al lezen heel snel dat de auteur het NIET ironisch bedoelt. Hij is daadwerkelijk op zoek naar ‘ware moraal’. Zoals de schrijver Iain King beargumenteert, hebben we in de natuurkunde met revolutie van Newton (je weet wel, die appel die op zijn hoofd viel) een zekerheid gevonden die aanlokkelijk is. Sinds Newton kennen we de wetten van de zwaartekracht, van de tijd en de ruimte (ja ik weet het, mijn natuurkundige hart ging hier al in de weerstand en ik bleef ‘en Einstein dan?!’ roepen naar het boek’). En dat geeft ons zekerheid.

De filosofie, en zeker de morele filosofie, had zo’n Newtoniaanse revolutie nodig, stelt King. Om dit duidelijk te maken, start hij het boek met een drietal vrij klassieke morele dilemma’s. Ik zal er hier eentje beschrijven:
Sven woont in een land waar een dictator de baas is. Het is wreed regime dat overeind gehouden wordt door de berucht meedogenloze politie. Hij krijgt een baan aangeboden bij deze poltiemacht. Sven haat het regime, maar hij weet dat als hij de baan niet neemt, dat Erik de baan zal krijgen. Erik is een persoon die geniet van het doen van nare dingen. Moet Sven de baan aannemen en zo helpen het wrede regime overeind te houden? Of moet hij Erik de baan laten nemen, wetende dat Erik heel hard zal gaan werken voor deze politie en dat Erik de politie nog meedogenlozer zal maken?

Om vast te stellen dat er een juist antwoord is op dit dilemma, besteedt hij 230 pagina’s aan het stelselmatig poneren en ‘bewijzen’ van een universele morele theorie. Ik zet bewijzen tussen aanhalingstekens, want ja, ik was niet overtuigd. Als King Sherlock Holmes van stal haalt om morele theorieën te bewijzen, word ik wat ongemakkelijk (‘het is een imaginair persoon King!!!’ Ik bleef schreeuwen naar dat boek). Als de auteur ‘bewijst’ dat het doel van het leven het genereren van waarde is, door te stellen dat de argumentatie weliswaar geen rekening houdt met de mogelijkheid dat het leven helemaal geen (of geen helder te formuleren) doel heeft, maar dat in dat geval de hele redenering zinloos is, dus dat dat stukje net zo goed buiten beschouwing gelaten kan worden, word ik wanhopig. Het boek staat vol met cirkelredeneringen, post hoc propter hoc stellingen en meer onzinnige stelregels. ‘Bewijzen’ wordt bij King meer een soort ‘doodgooien met stellingen’. Ik was niet overtuigd (zoals jullie merken).

Maar goed, ik dacht bij mezelf: weet je, hoe hij er ook aan komt, misschien ben ik te streng. Misschien lees ik het als een wetenschappelijk boek waaruit alle noten en bronvermeldingen toevallig zijn weggevallen. Maar moet ik het meer lezen als een praktisch zelf-hulp boek. Laten we zien waar hij mee komt, wellicht kan ik zijn richtlijnen over hoe goede beslissingen te maken, nog best gebruiken.

King eindigt met 20 richtlijnen voor het maken van goede beslissingen. Op zich klinken de meeste nog niet eens zo naar. Bijvoorbeeld: ‘Heb empathie, en wees trouw aan je verplichtingen’, of ‘Help anderen met nederigheid en wees dankbaar voor de hulp die je krijgt’. Allemaal vrij standaard morele teksten, die je ook historisch gezien in zelfhulp boeken en religieuze teksten tegen komt. Sommige anderen geven me echter wel kippenvel: ‘Communiceer zodanig dat mensen handelen op een manier is die optimaal is voor de reële omstandigheden’ bijvoorbeeld. Of ‘Laat mensen zelf kiezen, behalve als je hun belangen beter weet dan zijzelf’.

Maar de ‘proof of the pudding’ zogezegd komt als we weer terug zijn bij Sven. Want King heeft uiteindelijk een antwoord voor deze man in dit vrij dramatische dilemma. ‘Nu weten we’, schrijft King, ‘dat Sven de baan WEL moet aannemen. Het zou egoïstische ijdelheid zijn om te weigeren zijn handen vuil te maken. En terwijl hij iets slechts doet om te voorkomen dat andere mensen nog slechtere dingen doen, moet hij zijn grotere doel voor ogen houden: het omver werpen van het wrede regime’.

King gaat verder met een voor mij nog verbazingwekkendere zin, dan voorgaande advies: ‘ Wat speciaal is aan dit advies, is dat het meer is dan advies. Dit is het Juiste Antwoord (hoofdletters van de schrijver). Het is geen kwestie van mening, het is de waarheid.’

Wow… Toen ik daar was viel ik even stil. Ik twijfelde eraan om het boek uit het raam te gooien. En toen besefte ik me: dit boek is voor mij het beste bewijs van de noodzaak van mijn onderzoek. Mensen die niet zoeken naar twijfel, naar niet weten, lopen uiteindelijk altijd (of in ieder geval heel vaak) dit soort fuiken in. Een redenering die logisch lijkt aan het begin, leidt als je hem rigide en monomaan uitvoert, bijna altijd tot een onzinnige, excessieve of in ieder geval twijfelachtige uitkomst. Er is geen waarheid. Hoofdletters ten spijt…

Dit boek blijft dan ook op mijn stapel. Wellicht wel op een ereplek. Omdat het voor mij een belangrijk punt in mijn onderzoek markeert. Gisteren – het boek was net uit – heb ik mijn eerste overleg gehad met een collega om alles wat we weten over twijfel, van mening veranderen, niet weten, morele waarheden en de invloed van je emotionele olifant, om te gaan zetten in trainingen. Een training ‘comfortabel niet weten’. Een training ‘interdisciplinair werken vereist interdisciplinair kijken’. Een dialoog training voor middelbare scholen, ter vervanging van de huidige debat training. En zo hebben we nog wel 10 andere ideeën.

Overigens hebben we gisteren onszelf wel beloofd, dat als iemand het niet eens is met onze ideeën voor trainingen, of het anders wil, dat we dan ten alle tijden de rust en ruimte pakken om te zeggen: O ja? Wat interessant! Vertel ons jouw idee! Niet weten is vooral ook practise what you preach. Een training bouwen die gebaseerd is op dat uitgangspunt, is wellicht een uitdaging 😉 Maar daar gaan we voor!

Waarheid en Juistheid lopen een bar binnen, deel 2

Vorige week  (ok, dat is niet waar, het is ruim twee weken geleden, ik zag op tegen deze blog en heb het steeds uitgesteld) vertelde ik over de glibberigheid van de waarheid. Waarheid is stiekem helemaal niet zo waar. Waarheid is een status die we geven aan zaken die door een complex systeem van waarnemingen, heuristieken en vooroordelen heen gesijpeld zijn. Ondanks dat systeem, is waarheid voor ons zo belangrijk dat we er oorlogen over voeren. Met geweren, op de snelweg of op social media. 

Waar we ook oorlogen over willen voeren, wellicht nog wel meer dan over waarheid, is over juistheid. Morele afwegingen zijn absoluut: stelen is slecht, iemand redden van de verdrinkingsdood is goed. Ondanks de trucjes die filosofen met ons proberen te spelen (google maar eens op het trolleyprobleem), twijfelen we nooit – of bijna nooit – aan onze morele afweging. Juistheid is… gewoon juist?

Helaas geldt voor juistheid ongeveer hetzelfde als voor waarheid: we zitten gewoon weer te sturen op onze olifant. Onze eerste instinctieve reactie komt vanuit onze heuristieken, onze emoties, ons instinct. Zo heb ik – als links antiautoritair opgevoed meisje – een instinctieve positieve reactie op acties die voor een beter klimaat ageren. Zelfs als mijn zoon van 13 wil spijbelen en met klasgenootjes naar Den Haag wil gaan reizen, reageer ik dus volautomatisch positief. Om er vervolgens achter te komen dat ik het best een dingetje vind, zo’n kind alleen in een volle trein naar Den Haag en demonstrerend in een mensenmassa. Om over dat spijbelen nog maar te zwijgen…

Foto uit NRC artikel over de klimaatmars in Den Haag.

De reden dat ik dit allemaal goedgevonden heb, is dat ik het opvoedkundig zeer belangrijk vindt dat mijn zoon leert omgaan met dit soort zaken. Dat hij opkomt voor zijn mening. Dat hij afwegingen maakt tussen zich aan de regels en gebruiken houden, en een punt maken dat zo belangrijk is dat het niet volgens de regels kan. Tenminste, dat hou ik mijzelf voor. De redenaties van mijn berijder zijn integer, goed te volgen en zeer rationeel. Helaas zijn het fabricaties van mijn hoofd, en heeft het niets te maken met de reden dat ik zei ‘natuurlijk mag je gaan demonstreren’. Mijn olifant ging linksaf op het moment dat hij hoorde ‘het is voor een beter klimaat’ en mijn berijder kon niet veel anders dan meegaan en een verhaal verzinnen.

Hoe had ik gereageerd als mijn zoon had willen demonstreren voor een strikter immigratiebeleid? Of voor soepelere regels rondom de leeftijdgrens rondom games en films? Had ik dan net zo natuurlijk gezegd: zeker, het is belangrijk dat je leert hoe dat werkt, demonstreren? Of had ik toch anders gereageerd?

Juistheid en waarheid, het zijn al met al maar onbetrouwbare bakens om je leven op in te richten. Ze sturen absoluut mijn handelen, maar de vraag is in hoeverre ik dat moet laten gebeuren. Want als het eigenlijk olifanten zijn die instinctief reageren, waarom is mijn waarheid en juistheid dan beter dan die van een ander?

Jonathan Haidt beschrijft in zijn boek ‘the righteous mind’ dat alle moraliteit bestaat uit dezelfde zes ingrediënten. Ik heb het hier eerder al over gehad. De mate waarin we de ingrediënten belangrijk vinden, wisselt tussen groepen. Maar volgens de beschrijving van Haidt zit er minder licht tussen al onze verschillende versies van Juistheid, dan we denken. 

De zes elementen van Juistheid, volgens Jonathan Haidt.

Als dit zo is, als deze beschrijving klopt, wie kan er dan nog een beroep doen op morele superioriteit? Wiens kompas is dan het meest zuiver? Ik begon mijn onderzoek ruim een half jaar geleden met de stelling dat we allemaal denken Frodo te zijn, maar dat volgens de regelen van het verhaal tenminste de helft van ons eigenlijk orks waren. Maar is dat zo? Hoeveel echt slechte mensen ken ik eigenlijk? Zijn onze moraliteiten wel echt zo verschillend, zo makkelijk te scoren op een ‘goed’ en ‘slecht’ meetlat?

Terwijl ik de vorige alinea opschrijf, wordt het in mij onrustig. Want ondanks dat ik geloof in de beschrijving van Haidt, ondanks dat ik veel wijsheid zie in een beschrijving van moraliteit als een algemeen gedeeld concept met verschillende prioriteiten tussen groepen, is het lastig om mijn onderbuik te verenigen met de consequenties. Want moraliteit raakt me, op een diep niveau.

Een ander voorbeeld om dit te illustreren. Weer over mijn zoon (sorry! Vooral voor hem…). Hij was ooit klein, drie of vier jaar, toen we dit gesprek hadden: 
Zoon: ‘Mama? Ik weet wat ik later wil worden!’ 
Ik: ‘Wat dan lieverd?’ 
Zoon: ‘Nou weet je, eerst wilde ik brandweerman worden’.
Ik: ‘Ja dat weet ik nog’.
Zoon: ‘Maar weet je, dat is heel veel werk. Dus nu word ik denk ik pyromaan’.
Ik: ….

Er zitten veel mysteries in deze korte uitwisseling. Bijvoorbeeld: hoe komt hij in vredesnaam aan het woord pyromaan? (bleek uit een Efteling liedje te komen). Maar op het moment zelf was mijn overweldigende gevoel er eentje van onmacht en een beetje wanhoop. Hij was – en is – een slim kind. Zijn redenering dat een vuur aansteken minder werk is dan het te blussen, was lastig onderuit te halen. Maar tegelijkertijd zag ik voor mijn geest waar dit kon eindigen, als hij zijn slimheid bleef ontwikkelen zonder ‘morele richtlijnen’. Of in ieder geval zonder morele richtlijnen die ik goed genoeg vond.

Dus voor mij is een hele belangrijke en lastige vraag: Hoe ver gaat moraal pluralisme? Is het einde zoek en kunnen we alles rechtpraten? Ik kan de argumentatie starten, maar ik weet nu al dat ik het niet o.k. vind waar die eindigt. Er is – ik heb – een objectief of in ieder geval gedeeld ‘goed’ en ‘fout’ nodig. Ik moet blijven geloven in niet alleen de Frodo’s, maar ook in de Orks. Niet zozeer omdat het zo is, omdat ze er zijn, maar wel omdat het nodig is om mijn leven te structureren. Om de groep, de maatschappij, te laten werken. 

Scene uit the Lord of the Rings, Return of the King, waar Aragorn en de rest een grote overmacht Orcs tegemoet treden.

De vraag is: maken we de verschillen tussen onze moraliteiten, tussen onze versies van Juistheid, groter dan ze zijn? Omdat dat functioneel is in onze maatschappij? Omdat het ons als een groep beter in toom houdt, meer bij elkaar houdt, samen bindt? En zo ja: hoe erg is dat? Is het onoverkomelijk? Is het een glijdende schaal naar een tribale wereld waarin de ander altijd de vijand moet blijven?

Ik weet het niet. Ik kauw nog stevig op deze. Wat ik wel weet, is dat het feit dat Juistheid minder absoluut is dan ik dacht, me nog veel steviger raakt dan het feit dat Waarheid van zijn voetstuk gevallen is. Op de een of andere manier – wellicht mijn wetenschappelijke achtergrond? – kan ik het best redelijk hebben dat Waarheid grijs is. Maar Juistheid? Poeh, daar werk ik nog aan….

Waarheid en Juistheid kwamen een bar binnen, deel 1

Ken je die moppen? Een rabbi en een pastoor kwamen een bar binnen? Het resultaat is altijd een vorm van begripsverwarring of spraakverwarring. En het is meestal best grappig. De laatste weken spoken er steeds meer grappen in mijn hoofd rond die op die bargrappen lijken. Ze gaan over Waarheid en Juistheid, en zijn meestal net zo vol van verwarring. Maar ik lach als een boer met kiespijn. Want Waarheid en Juistheid zijn voor mij pilaren van mijn bestaan. Ik ga er van uit dat ik weet wat waar is, en dat ik het juiste doe. Bakens in mijn opvoeding, leefregels op weg naar volwassenheid. Zoek naar waarheid en handel juist. Met Waarheid en Juistheid valt dus voor mij heel slecht te spotten. En toch kom ik er steeds meer achter dat er serieuze problemen zijn met deze bakens uit mijn jeugd. Volgende week zoek ik uit hoe het zit met Juistheid, vandaag leg ik Waarheid onder de loep.

De eerste barst in het pantser van Waarheid kwam op de universiteit. Ik studeerde technische natuurkunde. We hadden het over elektriciteit en magnetisme, en over massa en snelheid. We deden proefjes en berekeningen en voelden ons machtig. Totdat een van mijn docenten, in een les over licht en reflectie geloof ik, ons vroeg of de tafel waaraan we zaten, er ook zou staan als we er niet naar keken.

En nee, het was geen filosofische discussie. Het gesprek ging over licht, over weerkaatsing, over het bewijzen dat moleculen (en de nog kleinere elementen van moleculen) bestaan. Het technische bewijs daarvoor verkrijgen we via botsingen. In Zwitserland, bij CERN, botsen we deeltjes met grote snelheden tegen elkaar aan om te zien wat er is. Mooie techniek. Maar, zei de docent: als je iets alleen maar kan zien door er iets anders tegen aan te botsen, bestaat het dan ook zonder die botsing?

Ik weet nog steeds niet of de tafel waaraan ik nu tiep er ook is, als ik niet in mijn kantoor ben. Ik houd mij vast aan de gedachte dat alles gewoon blijft staan, ook als ik lunchen ben. Dat mijn wereld echt is, wat ik zie en aanraak.

Maar ja: als ik met mijn hond buiten wandel, lopen we allebei wel in een totaal andere wereld. De mijne is vol kleuren en vormen, de zijne vol geuren en geluiden. Wie heeft gelijk? Welke wereld is waar? Wetenschappers stellen vast dat we in onze eerste levensjaren heel druk bezig zijn om de input die onze ogen en oren ons geven, te snappen. We maken plaatjes in ons hoofd die zo goed mogelijk passen bij de input die we zien. Maar op een gegeven moment is ons brein hier ‘klaar’ mee, en de rest van je leven moet je het doen met de interpretaties die je op dat moment hebt. Een mooie anekdote om dit te illustreren: ik ben opgegroeid in het centrum van Haarlem, en op mijn 3everhuisde ons gezin naar een buitenwijk met gras en vijver. Als ik een eend zag, daar bij ons nieuwe huis, noemde ik die eend een duif. En als we naar de stad gingen voor boodschappen, en mijn zusje zag een duif, dan noemde ze dat een eend. 

Foto van Simply Superb Swans, een blog over vogels 

Waarheid, zo lijkt het, is iets wat we bouwen in ons hoofd. We gebruiken de input die de wereld ons geeft, maar we interpreteren die wel. Zoals Multatuli al zei: ‘Misschien is niets geheel waar, en zelfs dat niet.’ Je ogen houden je voor de gek, en als je je ogen eenmaal gebruikt hebt, doen je hersenen de rest. Met alle sluipweggetjes die we al besproken hebben, zoals de confirmation bias en cognitieve dissonantie. We zien niet wat we denken te zien, we maken een waarheid. En als we die waarheid eenmaal gebouwd hebben, zien we vervolgens alleen maar die dingen, die onze waarheid bevestigen.

In het boek ‘Heretics’ van Will Storr beschrijft de auteur heel veel voorbeelden van onze waarheidsvervorming. Gerenommeerde wetenschappers die feiten wegwuiven op semantische of detailistische argumenten, omdat ze het niet eens zijn met de inhoud van de feiten. Twee verschillende mensen die naar hetzelfde object kijken, maar iets anders zien. Het meest memorabele (zei het afschuwelijke) voorbeeld hiervan in het boek komt als de auteur undercover mee is met een reis van holocaust-ontkenners. Ze staan in Auswitz bij de gaskamer, en de reisleider laat zien dat de deur van deze kamer gewoon een handvat heeft aan de binnenkant. Bewijs dat dit geen echte gaskamer is. De auteur kijkt naar dezelfde deur, en ziet de sloten die aan de buitenkant van de deur zitten. Ze kijken allebei naar dezelfde deur, maar hun ogen registreren andere elementen.

Dit stukje uit het boek is gruwelijk en verkillend om te lezen, vooral ook omdat ik geen inkijk wíl hebben in het hoofd van een holocaust-ontkenner. Zo iemand moet gewoon heel slecht geïnformeerd zijn, heel dom, of heel slecht (vrij naar Kathryn Schulz over waarom we denken dat andere mensen het fout hebben). Storr laat me de mogelijkheid zien, dat de waarheid complexer is, dan ik in mijn hart kan accepteren. 

Still uit de TED talk van Kathryn Schulz ‘On being Wrong

Waarheid, het is een essentieel onderdeel van onze maatschappij. En tegelijkertijd iets totaal ongrijpbaars. Zoals ze in dit artikel over narratieve journalistiek schrijven bij Follow The Money: het gevaar van verhalen vertellen die de waarheid moeten overbrengen, is dat een verhaal helemaal moet kloppen. Er mogen geen tegenstrijdigheden in zitten, geen witte vlekken. Een verhaal loopt pas lekker, als het je helemaal meeneemt, erin zuigt. Dat doe je niet door continue jezelf tegen te spreken. Dat doe je door een meeslepende en kloppende verhaallijn op te bouwen.

Hoe contra-intuïtief ook, hier haal ik mijn belangrijkste les uit: pas op voor verhalen, voor waarheden, die helemaal kloppen. Pas op voor mensen die het zeker weten. De aanwezigheid van tegenstellingen, twijfel en onduidelijkheid in een verhaal of in een mening, is een goede indicatie van zijn waarheid. Want echte waarheid? Die is altijd complexer dan we denken.

Spelende vrouw, wat heb je nu geleerd?

Ik had zaterdagavond een pubquiz. Leuk, vooral omdat ik een gewild teamlid was. Dat dat kwam omdat ik een van de weinige 40+ ers was, negeren we even. Er waren acht ronden vragen, we werden tweede (ja, toch balen) en we hadden veel bier en lol.

Cartoon by Royston Robertson

Ergens deze avond kwam het gesprek op filosofie. Een mijn teamleden was de course ‘Justice’ van Harvard aan het volgen, na mijn enthousiaste aanbeveling. Hij genoot van de colleges, vond de stof interessant, maar één ding stoorde hem wel: je had er zo weinig aan. Ik vroeg door en hij legde uit: “Filosofie is zo vaag. Ik ben jurist en dan is het vaak helder: de regels zijn duidelijk. Maar bij al die filosofie-colleges is steeds de conclusie: je kunt er zo naar kijken, maar ook zo. Ik vraag me maar steeds af, wat kan ik er nu concreet mee?”

Dit gesprek geeft aardig weer hoe ik op dit moment in mijn onderzoek zit. Ongelofelijk leerzaam, verhelderend en interessant. Ik geniet, worstel en leer… Maar ik stoor me ook wel aan dezelfde punten als mijn medestudent: wat kan ik er nu eigenlijk mee?

Vanaf Think 101, de waanzinnig interessante collegereeks van de Universiteit van Queensland, tot mijn laatste boek, Being Wrong van Katheryn Schulz: steeds weer wordt er toegelicht en beschreven hoe het proces in je hoofd en lijf werkt. En steeds weer blijf ik zitten met een ‘ja en wat nu?’ gevoel. Zoals Daniel Kahneman zei in Think 101 (tot mijn grote frustratie), toen hem gevraagd werd hoe je kan veranderen hoe je denkt: “Kies 1 aspect waar je je echt aan ergert, en werk daar hard en consequent aan. Wellicht zie je dan een kleine verandering. Heb niet al te hooggespannen verwachtingen, want ik studeer al meer dan 20 jaar op hoe je beter kan denken, en mijn denken is nog altijd niet noemenswaardig verbeterd.”

Ook in de studies die ik na Think 101 heb gedaan, kwam ik steeds weer tegen hoe ongelofelijk complex het is om in te grijpen op het systeem dat jouw meningen en wereldbeelden vormt. Niet alleen is het lastig om te preciseren wáár je zou moeten ingrijpen (immers, meningsvorming gebeurt in een complexe dans tussen intuïtie, emotie en verstand), het is ook een grotendeels onbewust en supersnel proces, waar we met onze handelingsmogelijkheden redelijk moedeloos achteraan hobbelen.

Iets hoopvoller wordt het als ik me niet alleen focus op wat er binnenin mij gebeurt. Evolutietheorie leert me hoe belangrijk onze omgeving, onze groepen voor de mens zijn. En dat we als mens excelleren in het gebruiken van deze groepskracht om samen te werken en om van elkaar te leren. Groepsprocessen binden en verblinden, zoals Jonathan Haidt zegt. Het is niet automatisch een positieve invloed, die groepsinvloed. Maar in ieder geval laat onderzoek zien dat gedrag, mening en wereldbeeld wellicht beter te beïnvloeden is buiten mijn hoofd, dan daarbinnen. 

Dus, het is tijd voor een ‘kom op Marian, zo ingewikkeld is het allemaal niet’ samenvatting van mijn onderzoek tot zover. Spelende vrouw, wat heb je nu geleerd? Met een focus op de blije, fijne, positieve dingen. Op concrete punten waar ik ook echt wat aan kan doen. Bij deze de tien concrete ‘ja hier kan ik wat mee’ punten:

  • We zijn Homo Puppy. We zijn genetisch specifiek geëvolueerd om minder solistisch te zijn en meer op elkaar te vertrouwen. Daardoor kunnen we bij uitstek goed leren door anderen na te doen.
  • Evolutionair gezien kunnen we daarnaast wel vaststellen dat de mens gekomen is waar hij is, door arbeidsdeling (en dus onderlinge afhankelijkheden), het delen van ons voedsel (nodig door de arbeidsdeling) en door verhalen (we zaten zeg maar toch samen te eten). Een reden waarom het familiediner werkt zeg maar, hoewel het dus volgens deze opsomming nog beter zou werken als de EO haar ruziënde familieleden ook samen zouden laten koken.
  • Onze moraliteit is niet zwart-wit of elkaar uitsluitend, maar te specificeren in een zestal elementen. Het mooie hiervan is dat we wereldwijd dezelfde zes elementen gebruiken om onze waarden en normen uit op te bouwen. De verschillen zitten vooral in de prioriteiten die we stellen. 
  • Verhalen doen ertoe (zie punt 2). Als we elkaars verhaal kunnen horen, voelen, vertellen, kunnen we echt in dialoog zijn. Verhalen over de moraliteit van de ander, van binnenuit geschreven, maken ons wereldbeeld completer en veelkleuriger.
  • We houden onszelf in ons hoofd ongelofelijk vast in de confirmation bias en het Dunning-Kruger effect: we zien alleen feiten die ons wereldbeeld bevestigen, en we denken dat we meer weten, dan we eigenlijk weten. Dit zorgt voor een onvermogen scherp naar onszelf te kijken. Dit onvermogen is bijna niet te overwinnen. Maar: naar een ander kunnen we het wel! Samenwerken lijkt mogelijkheden te bieden om uit de groeven te komen die in ons brein zitten.
  • We denken dat we denken, maar stiekem voelen we vooral. Emotie en intuïtie heeft een veel grotere invloed op onze mening, dan we doorhebben. Denk maar terug aan dat onderzoek waaruit bleek dat mensen veel strenger oordeelden over casussen met morele dilemma’s, als ze de lucht van een scheet roken. Emotie en intuïtie is razendsnel en onafwendbaar. Maar, het is ook vluchtig. Tijd inbouwen, rust nemen, de emotie laten weg-ebben voor je een mening vormt, is een hele effectieve manier om jezelf minder te laten beïnvloeden door je onbewuste.
  • We redeneren niet om de waarheid te zoeken, maar om gelijk te krijgen. Dit is een harde waarheid, maar wel een leerzame. Ieder argument dat ik bedenk waarom ik gelijk heb, heeft dus als ‘stiekem’ doel om een argument van ‘de ander’ onderuit te halen. Het is leerzaam, nuttig en ongelofelijk hoofdpijnveroorzakend om zo naar je eigen argumenten te kijken. Kun je bij ieder argument van jezelf, het argument voor de andere positie vinden? Ook hier weer: samenwerken helpt!
Confirmation bias maakt samenwerken soms wel lastig 😉
  • Openheid helpt het proces. Fouten maken, van mening veranderen, ongelijk hebben: de schaamte die erbij komt in onze samenleving, is de grootste reden van het etterende effect. Fouten maken en ongelijk hebben kan ook luchtig en makkelijk zijn. Transparantie en een cultuur waarin fouten maken niet direct gekoppeld wordt aan minderwaardig zijn, helpt om je hoofd en hart flexibeler op te stellen.
  • Lachen en lol helpt enorm. De belangrijkste reden waarom twijfel, fouten maken en ongelijk hebben zo negatief aanvoelen, is omdat we het zo serieus nemen. Kijk maar eens naar je favoriete comedy: fouten maken en ongelijk hebben is vaak een belangrijke kern van humor. Of kijk naar kinderen, die onbevreesd op zoek gaan naar nieuwe manieren om fouten te maken. We kunnen het wel!
  • Het is onmogelijk om de voorgaande negen lessen integraal mee te nemen in mijn dagelijks leven. Maar ermee spelen, oefenen, dat lukt me wel. Een artikel lezen vanuit twee verschillende morele brillen. Het herkennen van de olifant (je emotionele en intuïtieve reactie) bij jezelf en bij anderen. Het construeren van het verhaal van de ander: als ik me er toe zet, er tijd voor neem, dan lukt het me (soms). En als het me lukt, verrijkt het mijn leven. 

Dit is vast niet compleet, en zeker niet wetenschappelijk onderbouwd. Maar toch, het is me gelukt: Tien lessen om mee aan de slag te gaan. Tien invalshoeken die helpen om mijn wereld mooier te maken. Tien handvatten om van mening te veranderen in de 21eeeuw. Dit heeft de spelende vrouw – voor nu – geleerd!

Post Scriptum

Een anekdote om mee af te sluiten. Gisteren had mijn zoon huiswerk voor Nederlands. Hij moest argumenten bedenken voor of tegen de volgende stelling: Alle leraren moeten verplicht een IQ test doen. Hij mocht zelf kiezen of hij voor of tegen was.

Kiezen was lastig, maar na veel twijfelen koos hij om argumenten tegen deze stelling te gaan bedenken. Vijf minuten en drie mooie argumenten later, daagde ik hem uit om nu ook twee of drie argumenten vóór de stelling te bedenken.

En hoewel hij nog geen vijf minuten eerder nauwelijks kon kiezen of hij voor of tegen was, lukte het nu niet meer om goede (niet cynische of belachelijke) argumenten voor de stelling te bedenken. Hij riep mij zelfs geïrriteerd toe: dat kan ik niet mam, want ik ben toch tegen!

Zo snel gaat dat dus….. En ja, daar is wat aan te doen! Iedere ochtend hersengymnastiek, maar niet om te onthouden of slimmer te worden, maar om flexibel van geest te blijven. Zoals de Hartenkoningin in Alice in Wonderland al sprak:

Serendipity

Soms vallen zaken samen op een bijna magische wijze. Serendipity noemen de Engelsen dat met een prachtig woord: gelukkig toeval. Vorige week schreef ik een van mijn meest serieuze en zelfkritische blogs ooit. Ik beschreef hoe ik stelselmatig groepen in mijn eigen samenleving marginaliseer. Hoe ik niet hoor wat ze te zeggen heb en hun gezichtspunt niet serieus neem.

Een troosteloze ontdekking, ook doordat ik geen makkelijke oplossing had voor het probleem dat ik zag. Een toverstokje dat me opeens door mijn confirmation bias zou laten heen kijken, ik heb het nog niet gevonden. Was ik gedoemd om mijn oogkleppen op te houden, niet verder komend dan een constant gevecht om in ieder geval de rand van de oogklep in beeld te krijgen? Zitten we echt gevangen in onze eigen vooroordelen?

Toen las ik gelukkig een artikel van de Correspondent over zilvervossen. En las ik een boek over Darwin en psychologie. En samen wisten die twee me er weer een beetje bovenop te krijgen. Ik neem jullie graag mee in mijn weg terug naar een positieve en hoopvolle toekomst. Het is ten slotte blue monday!

Silver (Red) Fox standing on a small hill – CA

Eerst die zilvervossen. Het artikel van de Correspondent begint eigenlijk ook best negatief. Ze vragen zich af hoe het toch komt dat de mens de baas geworden is op aarde. Die Neanderthaler was – zo weten we ondertussen – minstens net zo slim als wij. En sterker. Toch ligt de Neanderthaler nu uitgestorven in het museum, terwijl wij de wereld bevolken. Hoe kan dat?

Theorieën hierover krijgen al snel een duister tintje. Van de homo economicus tot filosofieën van Locke: de mens wordt vaak neergezet als een ras dat individualistisch is en op zoek naar maximalisatie van zijn eigen geluk. Aardig als het moet, gemeen als het kan. Als hij er maar beter van wordt.

En toen kwamen die vossen. Een wetenschapper had diep in Siberië een experiment gedaan: generatie op generatie alleen maar gefokt met de minst agressieve vos (het is een zeer agressief ras). Er werd op niets anders geselecteerd dan vriendelijkheid.

Het effect van het fokprogramma was ingrijpend: de vossen die op vriendelijkheid gekweekt waren, veranderden ook op andere vlakken. De vossen werden kinderlijker, speelser. Hun vacht kreeg vlekken. Hun hersenen krompen, hun kaken werden kleiner. Ze gingen – kortom – meer lijken op puppies. Het leek op de domesticatie van de wolf naar de hond. En wellicht ook, zo stelden de wetenschappers, op de evolutie van de mens?

Plaatje komt uit het Correspondent artikel

De theorie is dat ook mensen lange tijd al op vriendelijkheid fokken. En dat we zo een homo puppy geworden zijn. Als je de plaatjes ziet, geloof je het meteen: onze gezichten zijn veel minder geprononceerd (kaaklijn kleiner, wenkbrauwen kleiner) en onze hersenpan is gekrompen. Om de Correspondent te quoten: ‘Mensen werden slapper, kwetsbaarder en kinderachtiger. We kregen een kleiner brein, terwijl onze wereld steeds ingewikkelder werd.’ Waarom? En hoe kan dit een voordeel zijn?

Het voordeel zit in ons vermogen om sociaal te leren. Te leren van anderen dus. De sociale intelligentie is wat peuters in experimenten van nu onderscheid van chimpansees. Ons vermogen om te delen, te ontvangen en in een groep te werken, maakt ons effectiever en heeft evolutionair gezien wellicht wel gezorgd voor onze dominantie op deze aarde. Vriendelijkheid is wellicht wel de grootste kracht van de mens.

Daar wordt een mens vrolijk van, zo op blue monday. Het boek ‘The Righteous Mind’ van Jonathan Haidt helpt mij nog verder over mijn winter dip. Niet dat dit boek nu zo vreselijk positief is. Het boek vertelt in drie delen, drie belangrijke ontdekkingen op het gebied van moraliteit:
1. Intuïtie komt eerst, rationaliteit komt pas daarna.
2. Moraliteit is meer dan eerlijkheid en zorg.
3. We zijn 90 procent Chimpansee en 10 procent Bij.

Zijn eerste punt komt er op neer dat volgens Haidt menselijke ratio niet gezien kan worden als een menner van een koets (waarbij de koets onze emotie en intuïtie is), maar beter een berijder op een olifant. De olifant (onze intuïtie) is zo groot, dat hij door de berijder slechts marginaal bij te sturen is. De berijder kan proberen te sturen, maar zal er meestal mee volstaan om plausibele reden te verzinnen waarom hij daarheen wilde gaan, waar de olifant heen loopt. Oftewel: we redeneren 95% van de tijd niet om waarheid te vinden, maar om onze acties te verantwoorden.

Niet heel positief natuurlijk, maar wel inzichtelijk. Het werd voor mij positief toen Haidt met experimenten aangaf hoe je om kunt gaan met je olifant. De intuïtieve reactie op zaken om je heen kun je niet uitzetten. Maar deze reactie is niet alleen supersnel (en daarom altijd eerder dan de rede), hij is ook vluchtig. Proefpersonen die 2 minuten moesten wachten voordat ze antwoord gaven op morele kwesties, antwoorden zuiverder en rationeler (niet getriggerd door de olifant) dan proefpersonen die meteen antwoord moesten geven. Rust, tijd, aandacht: het kan helpen om je olifant bij te sturen. Het voelt een beetje als boosheid of verdriet: het wegdrukken kan tot enorme problemen leiden en is ook nog eens meestal niet zo efficient, maar even uitrazen kan wel ruimte geven voor een meer afgewogen gesprek.

Zijn tweede punt gaat in waarom we het over de wereld niet eens zijn over wat moreel goed is. Er zijn – zo stelt Haidt – meerdere onderdelen van moraliteit. En hoewel die onderdelen beperkt zijn (hij komt tot zes ‘smaken’: Zorg, Vrijheid, Eerlijkheid, Loyaliteit, Autoriteit en Heiligheid), zijn de combinaties die ermee te maken zijn, oneindig. Hierdoor kan het komen dat groepen uitgaan van dezelfde normen en waarden, maar doordat ze het verschillende onderdelen het belangrijkst vinden, komen tot een andere morele afweging. Het begrijpen van deze afweging, zo stelt Haidt, kan niet zonder je te verdiepen in alle zes de onderdelen van moraliteit. Een pleidooi voor meer inzicht en nieuwsgierigheid naar het gelijk van de ander.

Tenslotte bespreekt Haidt de eeuwige tegenstelling tussen psychologen en sociologen: gaat het om het individu of om de groep? Haidt stelt dat het om beide gaat, en dat we groeps-dynamieken niet mogen overslaan als we praten over zaken als moraliteit. Groepsprocessen zoals raves, religie en de zondagse voetbalwedstrijd maken ons weerbaarder, efficiënter en – voor de anderen binnen onze groep in ieder geval – aardiger. Groepsprocessen kunnen ook hele nare effecten hebben, met name voor diegenen die we niet tot onze groep rekenen. Maar de oplossing dat ieder mens overal bij moet horen, de toekomstvisie van John Lennon in het liedje ‘Imagine’, zou volgens Haidt wel eens zeer negatief kunnen uitpakken. We hebben – zo stelt hij – het groepsproces nodig. Als was het maar omdat we in die groep het voordeel dat we als ‘Homo Puppy’ hebben pas echt goed kunnen gebruiken. De Homo Puppy gedijt het best in een roedel.

Wat hebben het boek en artikel me geleerd? Dat ik mijn oogkleppen wel degelijk kan verruimen. Ik wil en zal me gaan verdiepen in die morele pluraliteit. Vanuit mijn achtergrond en omgeving heb ik veel meer met de onderdelen Eerlijkheid, Zorg en Vrijheid van moraliteit. Loyaliteit is soort van neutraal voor me, Heiligheid is een groot wit vlak en Autoriteit roept bij mij zelfs negatieve associaties op. Ik wil gaan voelen en merken hoe deze onderdelen van waarde zijn voor andere mensen, hoe ze een positieve bijdrage kunnen leven aan het morele kompas van een samenleving.

Daarbij zullen de beelden van de Homo Puppy, die uitblinkt in leren van anderen, en van de berijder met de olifant, die een onmiddellijke maar vluchtige eerste reactie heeft, me bij blijven. De Homo Puppy geeft me het vertrouwen dat we samen verder kunnen komen. Dat goed voorbeeld echt zorgt voor goed volgen. Iets wat we ook zien in de huidige maatschappij. Het is niet alleen maar kommer en kwel, tribalisme en polarisatie. Er is ook een Gilette reclame (zie link hieronder), die laat zien hoe mannen een beter rolmodel kunnen zijn voor hun zoons. Goed voorbeeld doet goed volgen, ook in de praktijk.

Still van de Gillette reclame

En mijn olifant? Die geef ik voortaan wat meer aandacht en ruimte om er te zijn. Zonder me als willoos volgeling van zijn voorkeuren te gedragen. Hij mag de eerste zet doen, maar als ik als bereider genoeg rust neem, kan ik het laatste lachen.